krantebericht werd pas zeventien jaar
later ontdekt. Hetgeen in het boek
over de (her)ontdekking van de i-
dentiteit van Jantje de Prentenknipper
medegedeeld wordt is echter onjuist.
De ware toedracht is als volgt. Ons
redactielid Peter Sijnke bracht in
1985 een bezoek aan zelandica-ver-
zamelaar A. Roose. Bij toeval ont
dekte Sijnke toen in een exemplaar
van het Goese zaterdagkrantje het
Volksblad van 9 juli 1870 het over
lijdensbericht van de Prentenknip
per, waaruit bleek dat deze bij de
Burgerlijke Stand van Goes bekend
was als Jan Huiszoon. Hij gaf dit
door aan Rinus Willemsen (ook al re
dacteur van Nehalennia)die de ont
dekking in hetzelfde jaar publiceerde
in Zeeland Magazine.
Levensloop
In de Encyclopedie van Zeeland was
de in Colijnsplaat geboren Prenten
knipper nog geen trefwoordartikel
beschoren; bij de verschijning van
het laatste deel in 1984 was diens
identiteit trouwens nog onbekend.
De Verhaves maken de lacune nog
geen decennium later meer dan goed.
Uitgebreid verhalen ze van de door
tegenslag, vernedering, armoede en
wonderlijke veerkracht getuigende
levensloop van Jan Huiszoon. Deze,
geboren op 14 november 1798, werd
bakker en ging in 1817 in dienst.
Gelegerd te Breskens nam hij in 1821
als uitkijk deel aan een inbraak in
een herberg. Daarvoor werd hij ge
straft met twee jaar tuchthuisstraf
en oneervol ontslag uit de dienst.
Nu begon een min of meer zwervend
bestaan. Huiszoon werd achtereen
volgens kanaalwerker in Terneuzen,
dijkwerker aan de Lek, marskramer
en uiteindelijk beroepsprentenknip-
per: 'plaatsnijder'. Misère, ziekte
en de dood klopten aan de steeds
wisselende voordeuren van Jan. Hij
verloor vrouwen en kinderen (na een
concubinaat huwde Huiszoon nog drie
keer, steeds met een weduwe). Zelf
kampte hij met lichaamsgebreken
waarvan de oorsprong en precieze
hoedanigheid nooit zijn opgehelderd
De Verhaves hebben Huiszoons le
vensloop en tochten door het Zeeuwse
land minutieus nagespeurd. Eén as
pect van hun biografische activiteit
is in 't bijzonder vatbaar voor kri
tiek, nl. hun pogen om Jan de Pren
tenknipper af te schilderen als een
weliswaar niet per se dogmatisch of
bevindelijk, maar wel diep gelovig
man. Daar is op zich niets verkeerds
aan, maar het historiografisch gebouw
dat de auteurs optrekken blijkt een
kaartenhuis. Als belangrijkste bron
gebruiken ze de scheurkalenderblaad
jes van het Gereformeerd Tractaat-
genootschap Philippus, waarop de
predikant D. Hoek in de jaren dertig
stukjes over de Prentenknipper
schreef, zo gesuikerd dat de maag
er bijna meteen vol van is. Hoeks
Prentenknipper is, kortom, al te
braaf; de Verhaves vullen het kalen-
derproza van de predikant nog aan
met speculaties over Jans vermeende
contacten met afgescheidenen en zelfs
met dominee Budding (die zelf trou
wens uiterst vaardig de schaar wist
te hanteren)
Het staat daarbij vast dat Jan aan
afgescheidenen heeft verkochtmaar
dat zegt niets. Even vrolijk leverde
hij roomse voorstellingen aan katho
lieken. Hij moest tenslotte leven, en
de beloning voor zijn werk was toch
al uiterst karig: vaak niet meer dan
een warme hapwaarvoor nog over
vloedig bedankt moest worden ook.
Dat hij goed op de hoogte was van
bijbelse geschiedenis en symboliek,
vloeide misschien deels voort uit de
aard van zijn vak en de voorkeuren
van de klandizie. Of de Prentenknip
per nu vromer was dan de 'doorsnee-
Zeeuw' of niet: bewuste atheïsten
waren nu eenmaal dun gezaaid in de
kringen waarin hij verkeerde; en het
gemeenschappelijk erfgoed van chris
telijke leerstellingen en symbooltaal
was nog niet verbleekt door de res
pectieve invloeden van ontkerstening,
massamedia, mondiale communicatie
en multiculturalisme.
Niettemin moet men een auteur zijn
eigenaardigheid gunnen, en de Verha
ves komen door hun preoccupatie met
Jans godsdienstig gemoed weer op
20