meerd. Deze werkgroep presenteerde in juli 1979 de Zeeuwse Museumnota. Op basis van een rondgang langs de Zeeuwse musea constateert de nota, dat 'veel Zeeuwse musea hun fundamentele taak van verzamelen en behouden nauwelijks kunnen uitvoeren en dal bij nog meer musea hun tweede -op het publiek gerichte- taak geheel in het gedrang komt'. Om hierin binnen de door de rijks nota uitgezette lijnen verandering te brengen geeft de nota aan bevelingen met betrekking tot de provinciale steunfunctie. De kern hiervan is de aanstelling van een provinciaal museumcon sulent, die het geconstateerde gebrek aan coördinatie en advise ring kan verhelpen. De aanstelling van een dergelijke functio naris wordt omschreven 'als het begin van het vervullen door de provincie van de centrale functie ten aanzien van de musea'. Verdere aandachtspunten zijn nog investeringssubsidies, een regionaal museumdepot/res tauratie-atelier en fotografie-atelier, een provinciaal aankoopfonds, een provinciale ten toonstellingsdienst en een aan het museumconsulentschap verbonden educatieve mede werker. Op 2 april 1980 vond onder auspiciën van de Zeeuwse Culturele Raad de Culturele Dag plaats, geheel gewijd aan het museumbeleid in Zeeland. Aan het woord kwamen onder andere mw. M. Mijnssen-Dulith, secretaris van de werkgroep die de Zeeuwse Museumnota had voorbereid en de heer H. de Haan, provinciaal museumconsulent van Friesland. Beiden waren voorstander van het ontwikkelen van samenwerkings- en steunstructuren via een museumconsulent. In oktober 1980 verscheen de Nota provinciaal cultuurbeleid 1980-1984. De Zeeuwse Museumnota en de Museumdag, zo werd geconstateerd, blijken bij de Zeeuwse musea betrekkelijk weinig en dan nog wat lauwe reacties opgeroepen te hebben. De reacties van de museumbesturen zijn wat betreft de verlangens en prioriteiten sterk uiteenlopend. Over de aanstelling van een museumconsulent is men terughoudend. De neerslag is terug te vin den in de uitgangspunten en aanbevelingen van de nota. Voor het ontwikkelen van de pro vinciale steunfunctie wordt gekozen voor de status quo: 'Nader dient te worden onderzocht of een museumconsulent moet worden aangesteld'. Wel werd de musea beloofd dat zij gebruik kunnen maken van een op te richten provinciale tentoonstellingsdienst. Al met al gebeurt er aan het museumfront in Zeeland betrekkelijk weinig. De hoofdconsu- lent voor de musea heeft het in zijn verslag over 1981 met betrekking tot Zeeland dan ook over een 'opvallend gat in het netwerk van provinciale museumconsulenten'. Het gat werd pas in 1984, en in eerste instantie slechts op papier, gevuld. In dat jaar verschijnt namelijk de Nota provinciaal museumbeleid. Hierin wordt een Zeeuwse Museumstichting 'nieuwe stijl' voorgesteld, waarin het Zeeuws Museum als zogeheten regionaal kemmuseum moet gaan functioneren. Een bij de stichting aan te haken museumconsulent zou een belangrijke en bemiddelende rol kunnen vervullen op basis van de bij het museum aanwezige en ove rigens nog te creëren faciliteiten en deskundigheid. Ten aanzien van de faciliteiten werden onder meer een depotruimte en een een technische werkplaats genoemd. In 1985 werd op basis van de nota een provinciaal museumconsulent aangesteld, voorals nog en op experimentele basis bij de 'nieuwe' Zeeuwse Museumstichting. Verder werd de in de nota gesuggereerde tijdelijke subsidieregeling voor restauratie en aankoop van museale voorwerpen gerealiseerd. Deze regeling was uitsluitend bedoeld voor de niet- provinciale musea. 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1994 | | pagina 35