CULTUURHISTORIE IN ZEELAND: EEN GAT IN DE MARKT? Robbert Jan Swiers Eigenlijk is het wat wrang, maar cultuurhistorie is niet ineens onihooggeschoten in de vaart der volkeren omdat historie van belang is, maar omdat zij geld op kan leveren. Cultuurhistorie is economisch interessant. Hadden we dat maar eerder geweten, dan was er misschien niet zoveel afgebroken in de afgelopen veertig jaar of verwoest ter wille van de 'vooruitgang'. In de afgelopen decennia lag het zwaartepunt van de toeristenindustrie in Zeeland helemaal niet bij de cultuurhistorie. Het 'gezicht' van Zeeland was zon, zee en strand. Dat er in het achterland wat aardige plaatsjes waren, waar je op regenachtige dagen doorheen kon slenteren, was mooi meegenomen, maar de waarde ervan werd nauwelijks ingezien. Zo kon het gebeuren dat in de binnensteden van Middelburg, Goes en Vlissingen, maar ook in kleinere plaatsen en dorpen, hele wijken en beeldbepalende gebouwen ver dwenen door de slopershamer. Ook eeuwenoude landschappen verdwenen in rap tempo, vooral in de jaren dat de industrie haar tol eiste. Prachtige buitendijkse gebieden, zoals de Kaloot in het Sloegebied, moesten plaatsmaken voor industriële activiteiten. Ruilverkavelingen herschiepen gevarieerde landschappen in vlakke velden, vliedbergen werden afgegraven en veedrinkputten gedempt. Het zou van te veel somberheid getuigen alleen de ene kant van de medaille te tonen; de industrie heeft gezorgd voor veel werkge legenheid en het Deltaplan, waardoor ook veel veranderde, heeft gezorgd voor een grotere veiligheid. Wat heb je tenslotte aan al die prachtige cultuurhistorische momumenten als ze onder water staan? Het is ook niet zo dat er niets gebeurde op het gebied van cultuurhistorie. We hoeven maar te denken aan de grootscheepse restauratie-activiteiten in Zeeuwse binnensteden de afge lopen decennia, en aan feiten als 'Middelburg voorbeeldstad' in het monumentenjaar 1975. De provincie subsidieert de Monumentenwacht. Door deze organisatie wordt voorkomen dat veel gebouwen in slechte staat komen te verkeren. Musea hebben ook hun steentje bij gedragen aan de waardering voor ons verleden. Ze kunnen vrijwel niet bestaan zonder (overheids)subsidiëring. Het Zeeuws Documentatiecentrum is gesticht en verder hebben heemkundige kringen en het Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen bijgedragen aan de verspreiding van kennis over de historie van Zeeland, in woord en geschrift. Gelukkig is de afgelopen decennia niet al het zichtbare verleden 'zo maar' opzijgeschoven, maar dat was dan zelden de verdienste van de verantwoordelijke overheid. Toen in de jaren zestig en zeventig de A58 werd aangelegd, om dorpen en steden te ontlasten van het opruk kende verkeer en een snellere route te creëren voor het Sloegebied, lag Baarsdorp in de weg eigenlijk onder de geplande weg. Baarsdorp telt twee vliedbergen en de oude muur van de inmiddels verdwenen kerk is nog duidelijk zichtbaar in het vriendelijke heggenland- schap, dat zo kenmerkend is voor de Poel; een fraaie boerderij maakt het pittoreske beeld af. Dit was echt te dol voor woorden, maar er moest wel eerst actie worden ondernomen om de plannen op de tekentafel zodanig te veranderen, dat de weg een bocht maakte om Baarsdorp heen. Zo zijn er meer voorbeelden te noemen waarbij particulier initiatief de red ding van bepaalde landschappen betekende. De Stichting Het Zeeuwse Landschap komt wat dat betreft de nodige eer toe. Acties om gebouwen of zelfs hele woonwijken te redden van de slopershamer hadden en hebben vaak minder succes. Het leek er niet op dat het tij 73

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1994 | | pagina 75