als wel voor de benutting van vrijkomende historische gebouwen voor recreatieve doelein den; verder worden een paar mogelijke projecten genoemd, waaronder de VOC-steden en de burchtsteden. Over dit laatste is in 1993 een boekje verschenen onder de titel Karolingische burchten in Zeelandgeschreven door provinciaal archeoloog dr. R. M. van Heeringen en historicus en oud-hoofd van het Zeeuws Documentatiecentrum M. P. de Bruin. Dit jaar verschijnt er een tentoonstelling met hetzelfde onderwerp. Op de rol staan boekjes over de kerken in Zeeland, de Zeeuwse prehistorie, de Romeinse tijd, Zeeuwse landgoederen en kastelen, verdronken landen de lijst is bijna onuitputtelijk, want wat is er veel! Uit het eerdergenoemde TROF is recentelijk ook een bijdrage gekomen voor de herinrichting van het burchtterrein in Oost-Souburg. Voor het Mondriaan-jaar heeft de pro vincie ook geld uitgetrokken en zo zijn er nog wel meer voorbeelden te noemen. De belangstelling voor cultuurhistorie lijkt dus te komen, of te worden gestimuleerd, van uit de hoek van het toerisme en de recreatie. Dat is echter een vertekend beeld, immers, recreatie en toerisme spelen in op de behoefte van de klant. Soms kan die behoefte worden gekweekt, door middel van gerichte reclame en voorlichting, maar in dit geval lijkt de behoefte echt afkomstig van de vakantieganger, die meer wil dan zon, zee en strand. Waar die verandering in vakantiedoel mee te maken heeft, laat zich alleen maar raden. De groei ende vrije tijd van de werkende mens heeft er voor gezorgd dat er niet alleen langer met vakantie kan worden gegaan, maar ook vaker. Mensen die meer dan twee keer per jaar op vakantie gaan, vormen geen uitzondering meer. Uiteraard is het besteedbare inkomen in de afgelopen dertig, veertig jaar ook flink toegenomen. De huidige recessie doet daar maar iets aan af. Misschien dat het onderwijs, waarin steeds meer aandacht wordt besteed aan de samenhang tussen aardrijkskunde, geschiedenis en maatschappijleer, onder de noemer wereldoriëntatie, een grotere belangstelling stimuleert. Flet onderwijs, wordt wel eens ver geten, is vaak een trendvolger van in de samenleving ontstane behoeften. Moet de grotere aandacht dan worden gezocht in 'de hunkering naar het verleden', nu de huidige samenle ving velen zo kil en afstandelijk aandoet? Is het deze romantische voorstelling van het ver leden, die de belangstelling doet toenemen? Ongetwijfeld stralen de oude binnensteden, de pittoreske dorpsgezichten, het hollebollige landschap meer harmonie uit dan de gelijksoor tige buitenwijken en de strakke herverkavelde percelen. Waarschijnlijk is de toenemende belangstelling onder de bevolking voor cultuurhistorie te danken aan een wisselwerking tussen de voorgaande overwegingen: een vaag gevoel van ontworteling doet de behoefte aan kennis over het verleden toenemen; die kennis moet in het onderwijs worden doorge geven en de daar opgedane kennis raakt meer mensen, die dat op hun beurt weer doorge ven, enzovoorts, totdat er voldoende maatschappelijke druk is ontstaan om (politiek) gehoor te geven aan de roep zorgvuldiger om te gaan met ons cultureel erfgoed. Opgravingen worden doorgaans goed bezocht en in de pers wordt er veel aandacht aan besteed, restauraties van oude panden kunnen eveneens op positieve commentaren in de media rekenen, inzamelingsacties voor herstel hebben meestal een positief resultaat en de verenigingen en stichtingen, die zich bezighouden met cultuurhistorie, doen het over het algemeen goed. De verschillende heemkundige kringen groeien zelfs als kool. Het muse- umbezoek daalt echter en er is sprake van vergrijzing. Dat eerste kan worden veroorzaakt door een minder dikke geldbuidel bij de vakantieganger vanwege de recessie, dat laatste is een tendens die in geheel Nederland, maar met name in Zeeland een grotere rol van bete kenis gaat spelen. De bevolking in haar geheel vergrijst; dan is het niet vreemd dat dit ook gebeurt met de leden van verenigingen. Toch, en dat behoeft niet onder stoelen of banken te worden gestoken, is het aantal grijze en kale hoofden bij de verenigingen in de meer- 75

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1994 | | pagina 77