land, is vaag het te graven kanaal ingetekend. Duidelijk is hierop echter te zien hoe wegen en verkaveling één geheel vormen. Ook nu. na de grootschalige ingreep van het verbrede kanaal en de ruilverkaveling die delen van het gebied hebben ondergaan, is nog duidelijk in beide niet opnieuw verkavelde natuurgebieden de oorspronkelijke samenhang te her kennen. De eerste kennismaking met de Yerseke Moer die ik me kan herinneren, dateert uit mijn kinderjaren. Ik was ongeveer vijfjaar oud toen ik met mijn vader op de fiets meemocht naar een stuk land dat de fruittelerscombinatie waarvan mijn vader deelgenoot was, enige tijd tevoren had gekocht. Enkele in mijn ogen stokoude mannen waren daar sleuven aan het graven, waarin naderhand drainbuizen werden gelegd. De rijen drainbuizen kwamen uit op de brede watergang die naar het pas gebouwde gemaal De Moer liep, dat vlak tegen de kanaaldijk aan de zuidkant van het perceel land was gebouwd. Het woei die dag hard en mijn vader liet me dan ook in een drainsleuf staan, zodat ik niet in die brede watergang kon waaien. Laatst las ik in het jaarverslag 1993 van de Stichting het Zeeuwse Landschap, dat het klei- tekort bij de uitvoering van het basisinrichtingsplan in de Yerseke Moer opgelost is door het uitvoeren van een kleinschalig natuurontwikkelingsproject waarbij het herstel van de historische situatie in destijds opgehoogde en geëgaliseerde percelen werd gerealiseerd. Het land van mijn vroegste herinnering is weer hollebollig weiland geworden. Vooral de Kapelse Moer was voor ons jongens heel aantrekkelijk. Een langgerekt lint van boomgaarden met daarin een pad verbond onze woonplaats met de weilanden. Het oude pad is overigens ook bij de uitvoering van de ruilverkaveling verdwenen, rechte saaie wegen verbinden het dorp met de gelijknamige moer. Het brede water van het door het gebied slingerende si tuil, een watergang die via de sluis bij Schore zorgde voor de afwate ring van het gebied, is vervangen door een kaarsrechte watergang, die via een onderbema- lingsgebouw aan de Postweg het overtollige water afvoert naar Kattendijke. Op de lage weilanden zochten we in het voorjaar naar de eieren van de veelvuldig voorkomende weide- en watervogels. In de rietkragen van de sloten en veedrink putten vonden we met wat geluk merte- Ao-eitjes (ten onrechte noemden wij jon gens waterhoentjes mertekootjes). Na de Tweede Wereldoorlog, vooral in de droge hete zomer van 1947, zwom men we in de ondiepe bomgaten aan het einde van de Dankerseweg; in het najaar noodden in de brede heggen langs de weilanden de schapebramen tot plukken. In de winter, als door de gebrekkige afwatering de weilanden onder water stonden en een schitterende ijsbaan vormden, werd er druk geschaatst. De moeren herbergden dan vaak duizenden kolganzen en goudpluvieren, honderden wintertalingen, watersnippen, rietganzen, kemphaantjes en tientallen kiekendie ven. Verder zwarte ruiters, witgatjes, groenpootruiters en oeverlopers. Vooral de Yerseke Moer, maar in mindere mate ook de Kapelse Moer behoren tot de belangrijkste weidevo- gelgebieden van Zeeland. Tureluur en scholekster, maar ook de kluut en andere steltlopers Merteko (waterhoen) eitjes in het riet. 82

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1994 | | pagina 84