havend maar ook aan Bataafse zijde
was de schade groot: elf schoeners
en twee pramen waren zo zwaar be
schadigd dat ze gedwongen waren
terug te keren in de haven en niet
meer in staat waren een nieuw ge
vecht te doorstaan. Hun commandan
ten waren daarover zo verslagen dat
ze met moeite hun teleurstelling
meester bleven. Door al deze ont
moetingen met de Engelsen bleek o-
verigens het moreel op onze vloot
zeer versterkt te zijn, en wel zo
zeer dat men zelfs verlangde naar
een nieuw gevecht. Ondertussen beval
de admiraal de schepen, ten getale
van dertig schoeners en twee pramen
zich gereed te houden om bij opkomen
de vloed weer uit te varen - dus nog
in de namiddag. Zelf ging hij weer
naar de kade om kanaalloodsen te zoe
ken daar de loodsen uit Duinkerken
hier geen dienst meer konden doen
wegens gebrek aan kennis der navi
gatie in dit kustgedeelte. Evenwel,
allen tot wie de admiraal zich richtte
weigerden, daar zij meenden dat thans
in zee gaan onuitvoerbaar wus gezien
de enorme scheepsmacht van de vijand
die de kust blokkeerde en vast van
plan was alles wat naar buiten kwam
te vermorzelen. Geen enkel argument
hielp. Toen Verlluell op het punt
stond om het dan maar zonder lood
sen te wagen trad de oudste onder
hen naar voren, een man van 72 jaar,
die zei: 1 Ik waag er mijn grijze kop
aan,1 waarop de anderen ook toestem
den. Terwijl Verlluell met de loodsen
onderhandelde verscheen maarschalk
Davout die, door het nachtelijk bom
bardement gewekt, hierheen was ge
komen en luid zijn voldoening uitte
dat de vloot zou vertrekken. Hij zelf
had niet stil gezeten en aan zijn
veld-artillerie opdracht gegeven zich
langs de kust te ontplooien en de
flotille zo dicht mogelijk langs de
kust te vergezellen en huar bij te
staan waar dat mogelijk was. Er was
slechts één punt dat moeilijkheden
gaf, n.l. de kaap Gris-Nez, een hoog
grijs rotsgevaarte dat ver in zee stak.
Davout stelde voor de admiraal te
vergezellen en aan boord van zijn
schip het komende gevecht, dat niet
mis zou zijn, bij te wonen. Verlluell
wees hem op de grote gevaren daar
aan verbonden en stelde dat hij hem
als toeschouwer van geen enkele dienst
kon zijn en dat de keizer dit voorne
men zeker zou afkeuren. Bovendien
zou de admiraal dan zelf een zware
verantwoordelijkheid op zich moeten
nemen voor het geval dat een kogel
hem, Davout, zou treffen en hem zo
aan het leger zou ontroven wat een
onverantwoord groot verlies zou bete
kenen. Al zijn tegenwerpingen waren
tevergeefs. Tenslotte gaf Verlluell
maar toe: kolonel Bourcke en de bei
de vleugeladjudanten, Trobriand en
Péven, sloten zich bij hem aan.
Om vijf uur in de namiddag van de
18de juli 1805 verschenen er 21 ka-
nonncer-schoeners en twee Franse
pramen op de rede. Zodra de vijand
merkte dut de vloot onder zeil ging
kwam hij in beweging (men telde meer
dan 80 schepen!) en stevende op de
kust uan. De Frans-Bataafse vloot
kwam weinig gehinderd voor kaap
Blanez waar drie linieschepen en drie
korvetten haar de weg versperden.
Het vijandelijk vuur richtte zich toen
met grote hevigheid op de schepen.
Men beantwoordde dat prompt. Toen
de admiraal echter bemerkte dat zijn
geschut niet ver genoeg droeg, sein
de hij het vuren te staken. De maar
schalk was verstomd en protesteerde
tegen dit bevel. Hij vond dat een
tarten van de vijand om nog dichter
te naderen. Weinig begreep hij dat
dit nu juist VerHuells bedoeling was.
Weldra verscheen ook het hele kanaal
eskader, nog wel onder de persoon
lijke leiding van admiraal Lord Keith.
Uit alle richtingen kwamen zij toe:
linieschepen, een groot aantal fregat
ten, brikken, bombardeurs en beman
de sloepen.
VerHuell had zijn flotille weer ver
deeld in drie divisies. Zelf ging hij
aan het hoofd, kapitein-ter-zee Soete-
man voerde het centrum aan en kapi
tein-ter-zee Gerbrands de achterhoede.
Nauwelijks was men kaap Blanez ge
passeerd en naderde men de hoge
kaap Gris-Nez of de vijand greep zijn
kans. Daarop was het wachten geweest,
't Zou nu er op of er onder worden.
11