De heer VerHuell, aldus De Mylius, was een der schoonste mannen van zijn tijd. Zijn houding was hoog op gericht en een grote waardigheid en beminnelijkheid gingen van hem uit. Hij won terstond de achting en het vertrouwen van allen die met hem in aanraking kwamen. Avond aan a- vond wandelden beide officieren druk converserend over het dek. Hevige stormen verhinderden ondertussen de afvaart en eerst op 16 april werd het beter. Om één uur 's nachts vertrok men met de twaalf andere schoeners naar Ostende. VerHuell had deze schoe ners -als de beste - bewaard en bemand met betrouwbare officieren en perso neel. 't Was heldere maan. Eerst ging het langs de kust, maar bij Blanken- berge moest volle zee worden gekozen. Met een nachtkijker ontwaarde men enkele Engelse scheepen aan de hori zon. De wind was zwak en men schoot slecht op. Tegen vier uur verkenden de twee vooruitlopende schoeners een groot schip dat daar geankerd lag. Waarschijnlijk een Engelsman. In plaats van door te zeilen en het ar geloze schip te overvallen, haalden de beide schoeners uit - een totaal verkeerde manoeuvre - en daarop weer terug, zodat ze in aanvaring kwamen met de 'Beschutter'. Eén raakte zelfs met zijn boegspriet in dat schip bekneld. De Engelsman was inmiddels wakker geworden en had de ankers opgehaald. Dan - de 'Be- schutter' aan stuurboord passerend - gaf hij die de volle laag, waarop de ze maar zwakjes antwoordde. VerHuell zag het gevaar, sprong in zijn sloep samen met zijn adjudant Francke en de fiscaal De Koek, en voer de andere schoeners tegemoet met het bevel de drie vastgelopen ontredderde vaartuigen bij te staan. Met moeite wist de sloep nog de laatste schoener de 'Sprinkhaan' te praaien. Deze minderde direct zeil evenals de overige schepen. Nu had de Engelsman zich achter de drie vast gelopen schepen geplaatst en beschoot die van vlak bij. De positie was hachelijk, de 'Beschutter' had geen kanonnen achterwaarts en de twee andere lagen gemaskeerd. Het maan licht was zwak geworden waardoor het zicht minder werd. De grenadiers aan boord schoten wat ze konden. Dat deed de vijand een weinig afhou den waardoor de bemanning meer lucht kreeg. De Brit bleef natuurlijk door gaan met geschut- en geweervuur, zaaide daarmee dood en verderf en doorzeefde de zeilen. Ossewaarde, hoewel danig gewond, wist echter door een handige manoeuvre zijn schip te keren en kon daardoor zijn flankbatterij gebruiken. Hij liet de boegspriet van de andere schoener afkappen, die met een plons in het water viel, en zo raakten de drie sche pen weer los en in beweging. Intus sen dreef de sterke eb het vijandelijk schip een eind weg en konden andere Britse schepen moeilijk te hulp komen. Tegen de morgen zeilde de divisie de rede van Ostende op, met tien doden en negentien gewonden. Daar bij werd zij nog steeds gevolgd door de Engelse schepen die niet aflieten, daar de eb ook de Frans-Bataafse schepen verhinderde de havens binnen te lopen. De forten van de stad, de veldartillerie in de duinen en de schoeners zelf beantwoordden het vuur, echter zonder veel schade aan te rich ten. Tot zover De Mylius' verslag. 16 mei 1804 Wederom vertrekt de schout-bij-nacht uit Vlissingen op weg naar Ostende. Zijn vlootdeel is nu veel groter: drie divisies kanonneerschoeners, versterkt met vier Franse pramen uit Antwerpen die zich onder zijn bevel hadden gesteld. Detachementen van het zeventiende en achtenveertigste Linieregiment beman den de schepen. VerHuell ging aan boord van de 'Piet Heyn' met de com mandant der Fransen, kolonel Couroudan. Het zag er naar uit dat het thans ernstiger zou toegaan dan voorheen. Buiten kruiste al sinds maanden de bekende en vermetele Sir Sidney Smith (in Engeland na Nelson de meest populaire vlootvoogdoverigens een lastpak! Van het treffen der beide vloten in de meimaand van 1804 bestaan ver scheidene verslagen: een eigenhandig geschreven verslag 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1994 | | pagina 8