zes kinderen, wat bij de vele acht-, tien- en
twaalftallen in de omgeving een 'gunstige'
uitzondering was.
Daarom stond er een emmer in de beerbak en
die moest elke zaterdag geruimd worden.
Aanvankelijk was dat de taak van mijn vader,
maar naarmate de jongens groter werden,
werd ook dat deel van de vaderlijke taken aan
hen toegeschoven. Het was een karwei dat
met de grootste omzichtigheid diende te
gebeuren. Je nam eerst het pleedeksel van de
bak en zette dat buiten tegen de muur van 'et
uusje. Dan tilde je met een oude krant om het
hengsel de emmer omhoog, vooral niet te snel
en zonder schielijke bewegingen. Voor zover
de inhoud niet met papier was bedekt, waren
de laatste bijdragen aan de emmer
gemakkelijk te identificeren. De faecaliën van
een mens, die individueel in kleur en
samenstelling verschillen, zijn een heel
persoonlijk visitekaartje. Dat was een wijsheid
die ik al vroeg leerde. Als de emmer zonder
klotsen over de rand buiten de bak beland
was, droegen mijn broer en ik hem samen met
langzame passen naar het tevoren gegraven
gat. Het moest allemaal professioneel
gebeuren, want de minste onverwachte
beweging kon tot een klomp vol stront leiden.
Voorzichtig alsof het een grote kruik landwijn
gold, werd de beer aan de aarde
toevertrouwd; met langzame teugen, zodat de
klompen onbesmet bleven. Daarna werd de
beer afgedekt met een laagje aarde. Hij moest
in vrede blijven rusten en daarom werd het
ontstane grafheuveltje beplant met een stokje
om de argeloze appel-, peren- of
bessenplukker te waarschuwen tegen een al te
zachte verrassing. Maar soms lieten we het
planten van de vlagge achterwege om een
eventuele dief een fris voetbad te bezorgen.
Want de appels, peren, pruimen en bessen
waren ieder jaar mede dankzij de beer weer
aanlokkelijk groot, glanzend en overvloedig.
30