wijzen in de streektaal waren gegroe peerd rond tien thema's: Karakter eigenschappen, uiterlijk, gedrag, huwelijk/gezin, levenslessen, spellen, handel, geloof, landbouw en plaats namen. Wij ontvingen van onze altijd ijverige medewerker uit Hulst, de heer Ed. Borm, een aanvulling op deze lijst. Niet minder dan een kleine honderd spreekwoorden en zegswijzen wist hij bij elkaar te sprokkelen. Wij zochten er enkele uit, die duidelijke taal spreken: Voeld ou nooit den meerderen, maar ook nooit den minderen. Het geluk dient den vluggen, op jacht en in 't leven. Wie stil zit en wacht, ziet zich alles ontzweven. Oogmoed moej nie buigen, die breekt z'n eigen wel. Wie bij den bok slaopt, stinkt ernaor. (Wie met pek omgaat, wordt ermee besmeurd) Doe nie so permefooiing. (zielig) Dat is nog uit den tijd dat Den Dul- laert ingedijkt is. (Dat is van heel vroeger. Twee spreuken die echt uit de streek komen mogen we de lezers niet ont houden: Wie in de buurt van Ossenisse kwam werd bij de ingang van het dorp be groet met de vraag: 'Keu gij aart loopen, dan zouwek maor gau teruggaon'. De niet-Ossenissenaren waren er vroe ger niet welkom. In Zaamslag was het weer anders. Wie daar aan de deur kwam, werd onthaald met de vraag: 'Van welke kerke ben je'. Was het niet de goeie, dan kon je beter maar weer weggaan. Onder de titel 'Ben en zijn in de dia lecten van Zeeuws-Vlaanderen'publi ceerde George Will een bijdrage in Taal en Tongval, XLVI (1994,2). Hij gaat na hoe de vormen ben en zijn worden gebruikt in de hoofd- en bijzin. De uiting: 'Ik zijn gekomen' schijnt de oudste vorm te zijn, die later is verdrongen door: 'Ik ben gekomen' In Oost-Vlaanderen heeft 'ik zijn ge komen' zich de afgelopen eeuw verder verspreid. 'Ik ben gekomen' is in het zuiden van het Nederlandse taal gebied in de hoofdzin langer behouden dan in de bijzin. George Will beluisterde tientallen ge luidsopnamen die gemaakt zijn in Zeeuws-Vlaanderen en maakte de vol gende kaartjes naar aanleiding van zijn bevindingen: De zin: Ik ben gekomen/ ik zijn geko men. In westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen zien we een sterke voorkeur voor de vorm: 'ik ben gekomen'. We zien dat aan de driehoekjes. Hoe groter de driehoek jes, hoe meer deze taalvorm voorkomt. In oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen zien 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 45