vinden. Een boerderij, dicht bij de plaats waar
eens de buitenplaats te vinden was, heet nog
de Moffenschans.
Petrus Hondius
Hondius is waarschijnlijk in 1578 te
Vlissingen geboren en bezocht aldaar de
Latijnse school. Vervolgens ging hij op kosten
van de stad Vlissingen te Leiden studeren in
1596. Hij studeerde er geschiedenis en
kruidkunde onder leiding van de beroemde
professor Clusius. In die dagen hoorde het bij
een goed student een reis naar het buitenland
te maken, langs verschillende universiteiten
waar men dan korter of langer verbleef en
waardevolle contacten legde. Zo ook Hondius.
Hij gaat begin augustus 1601 op reis naar
Frankrijk, naar La Rochelle, het bolwerk van
de Hugenoten. Van hieruit bezoekt hij Saumur
aan de Loire en Parijs (1603). Op 15
november 1603 laat hij zich opnieuw te
Leiden inschrijven.
In april 1604 werd Hondius aan de kerkeraad
van Terneuzen voorgesteld - er was daar sinds
mei 1603 een predikantsvacature - en in
datzelfde voorjaar als predikant beroepen en
in juli deed hij zijn intree. Een korte tijd heeft
hij in de pastorie gewoond, maar al spoedig
nam hij zijn intrek bij de burgemeester van
Terneuzen, Johan Serlippens en zijn vrouw
Johanna de Burchgrave. Later werd hij een
welgesteld man, want met ingang van het
Twaalfjarig Bestand in 1609 kreeg hij de
bezittingen van zijn ouders - voor de
geloofsvervolgingen uitgeweken uit West-
Vlaanderen - terug, onder andere landerijen in
West-Vlaanderen, in Reningen bij Dixmuiden,
te Wattou en Winnezeele in Casselambacht.
Bovendien verwierf hij zelf grond in de St.-
Annapolder en in de Goesepolder. Zijn geld
heeft hij gestoken in de inrichting van de
Moffenschans. Alle mogelijke kruiden,
struiken en bomen kocht hij aan, waardoor de
tuin nauwelijks zijn weerga vond in
Nederland, zeker niet in Zeeland. Hier
woonde hij tot zijn dood in 1621.
Zijn hof werd al spoedig in binnen- en
buitenland bekend. Hondius stond met vele
geleerden in correspondentie. Zelf deelt hij
daarover mee:
Hoe alleen ick ben geseten,
Buyten d'oogh van elck en een;
Noch en werd'ick niet vergeten.
Noch van groote noch van cleen:
Dach op dach comt my ter hant
Groot besouck van binnen lant,
En van buyten t'aller wegen,
Die met brieven my bejegen:
D'een beantwoort mijne vragen,
D'ander stelt een vrage voort,
Hondius heeft, hoewel hij niet oud is
geworden, betrekkelijk veel geschreven,
waarvan echter niet alles gedrukt is. Al in
1598 heeft hij een, waarschijnlijk beknopte,
geografische beschrijving van de Nederlanden
uitgegeven onder de titel Leo Belgicus, althans
De Ia Rue vermeldt deze titel in zijn Geletterd
Zeeland (1734). In 1599, 1600 en 1601
verschenen zijn Leidse disputen: De Oratione,
De Conciliis en De Missa. In 1600 schreef hij
een lofdicht voor de Opera mineralia van de
bekende 15de-eeuwse alchemist Johannes
Isaacus HoIIandus. Een uitvoerige berijmde
geschiedenis van de Opstand, waarover hij in
de Moffenschans herhaaldelijk spreekt bleef
onvoltooid en raakte verloren. Ook een
'Indische herbaris', een beschrijving van
Oost- en Westindische gewassen, kennen we
alleen uit zijn eigen berichten daarover.
Verder schreef hij verschillende
gelegenheidsgedichten.
In de volgende aflevering van dit artikel wil
ik nader op Hondius' hofdicht ingaan.
Geraadpleegde literatuur
1. Kiel-Hartog, Petrus Hondius-Dapes inemptae, Of de
Moufe-schans (Z.pl. 1987; doctoraalscriptie).
P.J. Meertens, Letterkundig leven in Zeeland in de
zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw
(Amsterdam 1943).
P.A.F. van Veen, De soeticheydt des buytenlevens,
vergheselschapt met de boucken. Het hofdicht als tak
van een georgische litteratuur (Den Haag I960).
J. Wesseling, De geschiedenis van Terneuzen
(Terneuzen 1962).
28