Onderwijs Ook het onderwijs kende zo zijn rangen en standen. De upper-class liet haar zonen en dochters opleiden door een gouverneur en/of gouvernante -een meisje als Cecile Sprenger op de meisjesschool was een uitzondering. Dan kwam het Gymnasium, klein en select -in 1900 waren er 32 leerlingen en 1 toehoorder. Er slaagden in dat jaar 3 abituriënten. Een universitaire opleiding vormde de afsluiting en dan volgde een glanzende carrière, al dan niet -meestal wel- in de eigen vaderstad. De wieg had het bedje gespreid. De middle-class had verschillende mogelijkheden: openbaar of bijzonder, jongens en meisjes apart of gezamenlijk. Bij het openbaar onderwijs werden de scholen met een letter aangeduid. De scholen D (voor meisjes, Lange Delft H6), E (voor jongens, Wal H60) vroegen een bijdrage van respectievelijk 20-30 gulden of 30-40 gulden per jaar, benevens 8,00 voor gymnastiek. Ook school G (Haringplaats F57) voor meer uitgebreid of voortgezet onderwijs voor meisjes was 'een wat deftige middle-class meisjesschool' (Verburg). Het schoolgeld bedroeg 60,00 per jaar. Onderwijs werd gegeven in de gewone vakken van de lagere school en 'in Fransch, Engelsch, Duitsch, Algemeene Geschiedenis, Wiskunde, Handtekenen, Fraaie Handwerken en de Gymnastiek'. Ook het bijzonder onderwijs kende zijn onderscheid. De Chr. Burgerschool voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs (Bogard- straat D53) en de Bijzondere school voor meisjes (Molstraat F89) waren de mogelijkheden aan de Hervormde kant. Ze gingen in 1902 samen: de Chr. Burgerschool voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs in de Singelstraat. Het schoolgeld varieerde van 0,75-ƒ 3,50 per maand tot 1,50-f 16,875 per kwartaal. De vakken waren dezelfde als voor het lager en MULO-onder- wijs, typisch bestemd voor de burgerij. Toen de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs in 1902 vroeg naar het schoolverzuim, antwoordde de Chr. Burgerschool dat er met de invoering van de leerplicht geen veranderingen opgetreden waren. Dat was toe te schrijven aan twee factoren: 'le den stand waaruit de leerlingen der Christelijke Burgerschool voortkomen en 2e aan de omstandigheid, dat de ouders een hoog schoolgeld moeten betalen; wat goed betaald wordt stelt men op prijs'. De Gereformeerde tak van de burgerij volgde wat later. Er moest -aldus de notulen van de Vereeniging voor Ger. Onderwijs- naast de bestaande school in de Gravenstraat (1190) een nieuwe school komen, waar 'de Fransche taal en de vakken van het uitgebreid lager onderwijs' moesten kunnen worden gegeven. Het schoolgeld zou 15-30 gulden bedragen. 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 9