zo beloof ik u wederom te laten gaan ende
stellen u op vrij voeten zover gij niet kunt
accorderen.' Als het gezelschap (Leckerman
heeft z'n karwei blijkbaar in de steek gelaten
en is meegekomen) op vrijdag in Zierikzee in
de herberg 'De Zwaan' aankomt, ontmoeten
ze daar inderdaad de baljuw van die stad die
er geen doekjes om windt en zegt: 'Ik zou het
nog niet over willen nemen om die hoed vol
geld, omdat het uit een andere heerlijkheid
komt! Maar 't selve moet berecht worden,
anders zouden zij van Scherpenisse bannen dat
ik u daar niet zou kunnen vrij houden, ten
ware dat gij wilde in mijn heerlijkheid wonen
en uw goed tot Scherpenisse verkopen. Dan,
ik meen dat het wel met één reize aflopen zal
[in één keer geregeld kunnen worden], zover
de burgemeesters thuis zijn en er behulp van
schepenen is. Want nu verleden vrijdag.' zo
vervolgt hij, 'waren er geen schepenen om
zulke zaken te doen.' Joos vraagt dan: 'Wel,
heer Baljuw, zoudt gij de zaak niet willen
over u nemen?' Waarop de baljuw antwoordt:
'Wel, de baljuw van Sint-Annaland heeft me
gezegd dat hij u op vrije voeten gezet heeft,
maar als hij u dat niet beloofd had, ik zou u
's graven gevangene maken. Maar ik wil zijn
woord niet eten.' Joos ziet het dan kennelijk
even niet meer zitten en zegt: 'Ik bedank u
dat ge me op vrije voeten stelt en ik zal hier
het gelag betalen.' Waarop Leckerman opstaat
en tegen Joos zegt: 'Hoort wat, ik moet u wat
zeggen.' Terwijl de twee baljuwen boven bij
elkaar blijven zitten, gaan die beiden naar
beneden, waar Leckerman vervolgt: 'Geeft de
baljuw de hand om hier terecht te staan. Het
zal hier in één reize gebeurd zijn en ge zult
het hier wel lichtelijk maken.' De
wankelmoedige wever laat zich daarop alweer
overhalen, geeft de baljuw van Zierikzee de
hand om daar terecht terecht te staan en
vertrekt naar huis.
Uit een op dezelfde bladzijde staande akte
blijkt vervolgens dat hij later toch met de
schout van Scherpenisse tot een (zoals we al
zagen eigenlijk niet rechtsgeldige) compositie
is gekomen.
In ruil voor een schuldbekentenis en het 'uit
den huise doen' van zijn 'concubine' komt hij
er vanaf met een in vijf jaarlijkse termijnen te
betalen boete van in totaal tien ponden
Vlaams.
Of de mogelijkheid van een verhuizing naar
een onder de Zierikzeese jurisdictie
ressorterend dorp ertoe bijgedragen heeft dat
schout Schram zich nu flexibeler opstelt
(schouten moeten per slot van rekening ook
leven) laat zich slechts raden. Als op 4
augustus 1613 de doop van het naar Grietjes
vader genoemde kind van Joos en de concu
bine wordt ingeschreven, blijkt voorzover na
te gaan13 ook de predikant van Scherpenisse
bereid de zaak verder te laten rusten en aan
die inschrijving geen enkel commentaar toe te
voegen.
Het hoogst gaende criem van incest
Onze tweede zaak speelt zich af in Sint-
Maartensdijk en betreft hetzelfde delict als in
de Thoolse zaak die Roodenburg in zijn
artikel bespreekt: incest met een stiefdochter,
staande het huwelijk met haar moeder. Van
die zaak uit 1612 kennen we alleen het vonnis
van het Hof van Holland, andere gegevens
ontbreken.14 Het hof veroordeelt daarin de
dader. Cent Adriaansz (de vrouw wordt niet
eens genoemd) tot strenge geseling,
confiscatie van al zijn goederen en eeuwige
verbanning uit Holland, Zeeland en Utrecht.
Sint-Maartensdijk was een hoge heerlijkheid
die tot de bezittingen van de Oranjes
behoorde. De hoogste gezagsdrager was er de
drost/rentmeester, die op het kasteel
resideerde. Onder prins Frederik Hendrik was
de functie tot een soort beloning voor trouwe
dienaren geworden en op die wijze in handen
gekomen van de schoonzoon van Gaspard van
Vosbergen,15 de blijkbaar niet door enige
juridische kennis gehinderde Jonkheer David
Godin.16
Op 6 juli 164317 wordt Baldyne Gilliaems,
'gevangene met haar kind op de arm',
voorgeleid in de gespannen vierschaar. Ze
heeft vrijwillig bekend 'vleselijk
geconserveert' (sic) te hebben met 'Leendert
Stam haar stiefvader, wettig man van haar
moeder, nog in leven zijnde, en zelfs staande
huwelijk vrucht gekomen'. Ze bevestigt
daarmee haar eerdere bekentenis, gedaan 'in't
privé., ende gevallen op haar knieën voor
d'heer Officier ende den Edelen Magistraet,
biddende om vergiffenis van haar begaan
foute.'
Drost Godin stelt weinig vergevingsgezind
vast dat zij 'heeft gemeriteert daarover tot
exempel van andere met zware en hooggaande
pene gestraft te werden' en eist, haar
inmiddels voortvluchtige stiefvader slechts
terloops noemend, plompverloren de doodstraf
en confiscatie van goederen. Gelukkig hebben
de schepenen wat meer ervaring (en
verantwoordelijkheidsgevoel) en al gauw heb-
6