welvaart heeft bezorgd. Ik kan zijn betoog niet stap voor stap volgen. Interessant is wel dat hij een uitgebreid pleidooi houdt voor de wenselijkheid van een Eminent Hoofd in de Nederlandse constitutie, een rol die bovendien alleen goed vervuld kan worden door een vorst - iemand van vorstelijken bloede - en niet door een burger. Juist zijn vermogen in abstracto te redeneren stelt Canter de Munck in staat tot deze beschouwing over het herstel van het stadhouderschap, in de oorspronkelijke zin van samenbindend element van de constitutie. Het raadpensionarisschap van Schimmelpenninck (1805) zal Canter de Munck in de overtuiging gesterkt hebben dat een burger inderdaad niet geschikt is om een dergelijke rol te vervullen. Bij de stichting van het Koninkrijk Holland publiceert hij onder zijn eigen naam weer een politiek tractaat, ditmaal bij Johannes Ooms in Middelburg, getiteld De oorzaken van den oorlog, en middelen tol herstel der vrede. De politieke ontwikkeling lijkt hem gelijk te geven. In het koningschap van Lodewijk Napoleon ziet hij een soort terugkeer naar de oude constitutie die gekenmerkt werd door een 'gemengde aristocratie en democratie, door een Constitutioneel eminent Hoofd getemperd'. Zijn aandacht gaat nu overigens meer uit naar de grote internatio nale politiek, waar hij ook een traditioneel politiek motief nieuw leven probeert in te blazen. Net als vroeger - het argument wordt al gehoord sinds de late zestiende eeuw - zouden Engeland en Frankrijk Nederland met rust moeten laten en zowel in hun eigen belang als dat van Nederland - geen overheersende invloed in dit gebied moeten willen. Maar hij ontwikkelt dit motief verder door Nederland te beschouwen als spil in een evenwichtsysteem en als scheidsman bij eventuele geschillen tussen Engeland en Frankrijk. Tot zover Canter de Munck, een ten onrechte vergeten Zeeuwse denker uit de revolutietijd. Nagtglas noemt hem een 'kundig maar wat zonderling man' en geeft alleen zijn publikatie uit 1787 op. Hij vermeldt nog wel dat Canter de Munck in 1810 op last van Napoleon naar Parijs ontboden werd, waar hij kort daarna overleed. Ik sluit af met enkele algemene opmerkingen over wat de Bataafs-Franse tijd voor Zeeland heeft betekend. Je zou kunnen zeggen dat Zeeland deel heeft gehad aan alles wat die tijd kenmerkt, maar dat bepaalde effecten die ook elders zichtbaar zijn zich hier in verhevigde mate hebben voorgedaan. Het veelbesproken verval van de Repu bliek in de achttiende eeuw, en vooral aan het einde daarvan, manifesteerde zich juist in Zeeland zeer nadrukkelijk. Het instorten van handel en scheepvaart (inclusief de koloniale handel) in de Bataafs-Franse tijd gaf de Zeeuwse koopsteden, die het toch al moeilijk hadden, een klap die ze nooit meer te boven zijn gekomen. Ongetwijfeld betekende dit ook een economische verschuiving (ik baseer mij hier overigens niet op harde cijfers): het ooit zo trotse handelsgewest Zeeland werd steeds meer een land- bouwprovincie. De achteruitgang van de handel en het verlies van de soevereiniteit hadden gevolgen die elkaar versterkten. Ik denk dat het verlies van de soevereiniteit nergens in de Republiek zo hard is aangekomen als juist in het kleine (in de zin van dun bevolkte) en boven zijn stand levende Zeeland. Wat dit aangaat zijn de achterhoede gevechten van de Provisionele Representanten best begrijpelijk. Men zag al snel dat Zeeland weinig te winnen en veel te verliezen had bij een op modem-centralistische leest geschoeid staatsbestuur. De gedragingen van de eeuwige rivaal Holland werden met grote argwaan gadegeslagen. Die rivaliteit was er nooit één geweest tussen I .l/V SOEVEREINITEIT HAAR VERGETELHEID 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 15