tegenstelling tussen persoonlijke vroomheid en geordend vaderland, of tussen kerk en
wereld, maar onderscheidt uitwendige en inwendige vormen van godsdienst. Hij stelt
de politiek en kerkelijk geordende maatschappij van de Zeven Provinciën - hij heeft,
zoals alle predikanten in hun biddagspreken, een heel duidelijk besef van de eenheid
van de Republiek - naast de inwendige vroomheid. In het laatste gedeelte van zijn
biddagspreken somt hij altijd eerst de taken op van regenten, predikanten, kerkeraden
en familiehoofden, een plichtenspiegel van de gezagsdragers binnen de samenleving,
om vervolgens, in een tweede reeks, de overtredingen, plichten en situaties van de
onvrome en vrome christenen te beschrijven. De uitwendige staat van godsdienst
beoordeelt hij doorgaans zeer slecht, waarbij opvalt hoezeer publieke overtredingen,
zoals de presentie van katholieken of andere zichtbare afwijkingen van de norm -
blote boezems, publieke dronkenschap, nieuwe vormen van seculiere sociabiliteit -
geïnterpreteerd worden als de eigenlijke verschijningsvorm van zonde." De Repu
bliek als geordend lichaam is zondig, en alleen de inspanning van de vromen houdt
het oordeel nog op.
Godsdienst wordt door Smytegelt in zijn biddagspreken dus op twee verschillende
manieren gelokaliseerd: in de politieke en kerkelijke orde van de samenleving, en in
de harten van de vromen. Het maken van zo'n onderscheid in een biddagspreek is
een vernieuwing die in de achttiende eeuw uitgebreid navolging vindt. De meeste
achttiende-eeuwse predikanten eindigen hun biddagspreken met een plichtenspiegel
van gezagsdragers gevolgd door een oproep aan vromen en onvromen. Beide aspecten
worden slechts zelden op elkaar betrokken.
In de loop van de tweede helft van de achttiende eeuw vindt een fundamentele
verandering plaats in de manier waarop de politieke gemeenschap in de bededags-
preken verbeeld wordt. De Republiek wordt niet langer voorgesteld als een geheel
van ordenende hiërarchische structuren, maar als een morele gemeenschap van vrome
en deugdzame burgers, die gevormd worden door de overheid en de predikanten van
de verschillende kerken. Dit was een radicale omslag. Ze veronderstelde een nieuwe
opvatting van de plaats van godsdienst in de samenleving en maakte nieuwe vormen
van politiek mogelijk. Maar ook al was dit een breuk met de traditionele manier
waarop de publieke kerk de gemeenschap had voorgesteld, toch was ze voorbereid in
tal van ontwikkelingen.
Het ritueel van de bededag zelf had bijgedragen aan het mogelijk maken van de
omslag. In de achttiende eeuw werd de bededag geïnstitutionaliseerd. Ze werd voor
taan niet meer naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis, maar ieder jaar
gehouden. Ook andere religieuze groepen in de Republiek, de protestantse dissenters,
de joden en een deel van de katholieken sloten zich bij het ritueel aan, op eigen
initiatief of op uitnodiging door de lokale overheid.2" Deze betrokkenheid van alle
religieuze groepen bij het belangrijkste politiek-religieuze ritueel van de Republiek
was onderdeel van een lange-termijn proces waarin de religieuze diversiteit van deze
staat gereguleerd werd. Tijdens dat proces werden door lokale overheden de grenzen
tussen de verschillende religieuze groepen gestabiliseerd.21
Het ligt voor de hand de opkomst van de voorstelling van het vaderland als een
boven-confessionele vorm van morele gemeenschap in de achttiende eeuw te verbin
den met deze bestuurlijke cultuur in zake godsdienst. Dat wil ik vooralsnog nog niet
doen. Ik richt mij op de voorstellingen die door de institutionalisering van de bededag
als ritueel verspreid werden. Wel wil ik hier de hypothese opperen dat de bededag als
52
ZEELAND IN DE BATAAFS-FRANSE TUD I'95-181A