opmaken dat met name liet vervaardigen van groot werk, d.w.z. schalen, dekselbekers, bekers, schotels en kannen beschermd werd. De variatie aan voorwerpen die vermeld wordt in de 16de- en I7de-ecuwse archiefstukken en die door plaatselijke smeden werd vervaardigd, steekt schril af tegen het aantal voorwerpen dat wordt genoemd in de oudste Middelburgse ordonnantie uit 1455. In dit document worden slechts schalen, kroezen, lepels en ander werk vermeld. In de 18de eeuw wordt de variatie van voorwerpen nog groter, lil deze periode is het weer het archief van Goes dat ons van informatie voorziet. Ter plaatse waren problemen gerezen over wat wel en wat niet gekeurd behoefde te worden. Om hierin klaarheid te brengen stelde de stad in 1766 een lijst op van voorwerpen die altijd gekeurd behoorden te worden. In goud: allerlei gegoten en geslagen (gedreven) werk als boeksloten, boekknipjes. stropplaten. stropgespen, koppen, krullen, gladde ringen, geslepen ringen, naalden (voorhoofdsnaalden?), gegoten mouwknoopjes, punthaken en schoen en broekgespen. In zilver: van 't 'kleynwerk': tasbeugels in allerlei soorten, tashaken, schoen- en broekgespen van allerlei soort, broekknopen, snuifdozen, 'odoreindoosjes', naaldenkokers, 'breyscheetjes', kinderbellen of klaters, 'manshegte'. 'vrouwe hegtjes'. 'punten tot scheen', scharen, boeksloten en hoeken, naalden, 'brcyklosjes'. kurkentrekkers, stropplaaljes cn sleutelringen. In deze opsomming worden veel voorwerpen genoemd die in de jaren die zouden volgen een vast onderdeel van de Zeeuwse klederdrachten werden. Als groot zilverwerk wordt genoemd: schenkborden in soort, koelvaten, theeketels, 'koffykannen' of -vaten, theepotten, theebussen, melkkannetjes, kandelaars, tafel en andere 'comfoorden'. 'opsetjes', tafel- en 'sak tabaksdozen', lepels en vorken, zoutvaten en voorts alles wat tot een tafel behoort." Een andere bron die iets zegt over de in Zeeland vervaardigde voorwerpen zijn de bepalingen voor de meesterproeven. In de ordonnantie van 1502 wordt voor degenen die zicb als zilver- of goudsmid willen vestigen gesproken over 'een sink van grossereyen, of een gulden rinck met een steen daaringezet of iets waarin hij gecostutneerd heeft geweest te werken' (d.w.z. een type voorwerp waarin de edelsmid zich tijdens de leerperiode heeft bekwaamd), 'ofte een molen te boetseren, oft alsoo de deken en gezworenen ordineren (d.w.z. vaststellen) zullen'De proef stond dus niet geheel vast, de deken en gezworenen konden voor een individuele proefmeester het meesterstuk vaststellen, dat hij dan in de werkplaats of winkel van de deken moest vervaardigen tot tevredenheid van de deken en gezworenen. In de loop van de tijd zijn er andere voorwerpen als proef vastgelegd. Aan het eind van de 18de eeuw kon een aspirant-goudsmid in Middelburg kiezen tussen het maken van een koffertje of een schaarhuisje van draadwerk, terwijl van de grootwerker in zilver verwacht werd dat deze een achthoekige theepot, een koffievaas of een tafelkrans kon vervaardigen. Een kleinwerker in zilver diende een chirurgijnsspuit, een springkoker of een achtkantig gepolijste snuifdoos met holle bodem met een scharnier aan de rand te maken.12 Ook werd, volgens De Bree, soms het maken van een draadwerkkoffertje voor zilversmeden als proefstuk bepaald. Dit wordt bevestigd door de meesterproeven die in Goes mogelijk waren. In de ordonnantie uit Goes van 3 februari 1661 wordt de proef voor een zilversmid vastgesteld als het maken van een hansje-in de-kelder en een toegevouwen lepel met een holle steel. Voor goudsmeden wordt de proef bepaald tot het maken van een gouden 'buysken met een moesrinck of suffe'Het Voorbeeld van draadversieringVast gespeld bij de beschrijving van de proef voor een goudsmid. 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 12