SONDER STUCKEN ENDE BROCKEN Het ambacht van de goud- en zilversmeden in Zeeland Chris de Bruyn* 'Sonder stucken ende broeken' is een citaat uit een aanvulling uit 1641 op liet reglement van liet goud- en zilversmedenambaclit in Middelburg. In het algemeen gesproken moet men constateren dat slechts stukken en brokken van de geschiedenis van de goud- en zilversmeden en hun gilden bewaard gebleven zijn. In nog grotere mate geldt dit voor de voorwerpen die deze smeden hebben gemaakt. Over de geschiedenis van het goud- en zilversmidsambacht in Middelburg verscheen in 1914 een artikel van juffrouw De Man in het Jaarboek voor Munt- en Penningkunde, terwijl Broekema al in de 19de eeuw een artikel schreef over de Munt van Zeeland. Belangrijk is het boek Zeeuws Zilver van De Bree dat in 1978 verscheen en dat hoofdzakelijk de goud- en zilversmeden in Middelburg behandelt. Gegevens over Zierikzeese zilversmeden werden verzameld en gepubliceerd in het blad Antiek door de heer Keikes, oud-archivaris van Zierikzee.' Het onderhavige artikel is grotendeels gebaseerd op gegevens uit het stadsarchief van Goes en met name dat van het gecombineerde smedengilde aldaar. Weinig is nog bekend over de edelsmeden in Vlissingen. Ook over de situatie in de steden in het huidige Zeeuws-Vlaanderen tasten we nog grotendeels in het duister. Misschien dal de archieven van Brugge, Gent en Antwerpen nog gegevens verbergen over edelsmeden uit Zeeuws-Vlaanderen, en de gang van zaken aldaar. Het goud- en zilversmedengilde Over het onstaan en de ontwikkeling van de diverse goud- en zilversmedengilden wordt veel gespeculeerd. Veelal beperken onderzoeken zich tot een bepaalde stad of plaats en kan een dergelijk onderzoek niet veel verder teruggaan dan de late Middeleeuwen. De overgebleven ordonnanties op deze gilden gaan meestal niet verder terug dan dc 15de eeuw. Een uitzondering is Utrecht waar het oudst bekende reglement dateert uit 1382. Vaak wordt de verwachting uitgesproken dat er nog wel oudere gildebepalingen geweest zullen zijn maar dat deze verloren zijn gegaan. De oudste gildeordonnanties zijn nog nauwelijks als groep onderzocht. Dit in tegenstelling tot de oudste stadsrechten van de steden in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Net als bij verlening van stadrechten is de kans groot dat men bij het opstellen van gildeordonnanties keek naar gelijksoortige regelingen in andere steden. Soms bevatten de oudste ordonnanties directe informatie over een mogelijke bron. In de ordonnantie voor de goudsmeden (waarmee ook de zilversmeden worden bedoeld) in Middelburg uit 1455 wordt voor het gehalte van edelmetaal voor goud melding gemaakt dat 'igoul alsoe goet als men werekt tot Ghend of tot Brugge' behoort te zijn en het zilver sal alsoe goet wesen als Bruxsche ney chore', dat wil zeggen gelijk aan de nieuwe keur of gehalte dat in Brugge in gebruik is.2 Kennelijk waren de heren bestuurders die deze ordonnantie opstelden goed op de hoogte van de regels waarnaar gewerkt werd in Brugge en Gent. Dok Antwerpen speelt een rol: in 1491 laat men zilver uit Antwerpen komen dat als standaard moet gaan dienen voor het in Middelburg te verwerken edelmetaal.3 We zien dat in de 15de eeuw de handelssteden in Vlaanderen de steden zijn waarop men zich in deze contreien richtte en waarmee intensieve contacten bestonden. Dat men voor het opstellen van gildebepalingen keek naar deze steden is niet vreemd. Zij hadden zich reeds vroeg tot belangrijke economische gemeenschappen ontwikkeld. Het is opvallend, maar wel passend in het algemene patroon, dat in de 16de en 17de eeuw vooral Antwerpen vaker in archiefstukken wordt genoemd. Dan niet als voorbeeld voor een regeling van het gehalte van het edelmetaal, maar als bron van import en dus als concurrentie voor plaatselijke edelsmeden. In haar studie over de oudst bekende Utrechtse edelsmeden geeft mevouw Van den Bergh-lloogterp een hypothese die wellicht ook van toepassing is op Zeeland. Deze opvatting gaat ervan uit dat de goud- en ziversmedengilden zich ontwikkeld hebben uit de edelsmeden die op diverse plaatsen werkten voor de hoven van kerkelijke cn wereldlijke heren. Men neemt aan dat het 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 8