toenemen. Middelburg telde al 4U.UUU
inwoners en was daarmee even groot als
Leiden.4 Vlissingen had vijf predikanten,
Middelburg zelfs negen; daarbij zijn de
Waalse predikanten nog niet meegeteld. Men
kan dus spreken van vaste voet op Zeeuwse
grond.
Opvallend is het grote aantal geleerde
predikanten, vooral op Walcheren maar ook
wel in Zuid-Beveland. Theologen van naam,
taalgeleerden, een botanicus en een
sterrenkundige bevonden zich onder hen.
Velen hadden een buitenlandse opleiding
genoten, buitenlandse gemeenten gediend of
aan buitenlandse universiteiten gedoceerd.
Analfabeten
Tegenover deze verzamelde geleerdheid stond
een bevolking die vooral in de dorpen nog
grotendeels analfabeet was. Dit blijkt duidelijk
uit twee bundels brieven uit deze tijd die
onder de naam 'relatieven tot de acta' in het
Rijksarchief te Middelburg bewaard worden.5
Een interessante verzameling waarop ik straks
nog terugkom. Veel van deze brieven zijn
ondertekend met slechts enkele
handtekeningen en verder met allerlei
ingenieuze krabbels van kerkeraadsleden die
de schrijfkunst niet machtig waren. Wat was
het eigenlijk voor de hand liggend dat ook in
de kerkeraden de beter opgeleide en
vooraanstaande ingezetenen naar voren
kwamen. Het overheidsgehalte in de kerk
werd hierdoor des te sterker. De burgemeester
die vandaag ouderling was, kon bij wijze van
spreken morgen een van de Gecommitteerde
Raden zijn.
Het grootste kerkelijke vraagstuk van deze
tijd, de strijd tussen Remonstranten en
Contraremonstranten, ging aan de classis
Walcheren voorbij. Men sprak hier over de
'nieuwe opiniëndie in Holland waren
opgerezen en leefde mee met de broeders in
Holland, maar men zorgde er wel voor dat de
opvattingen van Arininius geen kans kregen
op Zeeuwse bodem. Een van de maatregelen
die men nam, was het verzwaren van de
examens der theologische kandidaten. Niet
minder dan twee maal drie uur werd
geëxamineerd over de leer van de
Catechismus; daarbij kwamen alle bijbelse
bewijsplaatsen ter sprake.
Uit de acta van de classis Walcheren heb ik
voor deze causerie een affaire gekozen die
gedurende enkele jaren veel stof heeft doen
opwaaien en die ons ook een goed inzicht
geeft in de verhouding van de kerk tot de
overheid, in dit geval allereerst de stedelijke
magistraat van Vlissingen, maar ook de
Engelse overheid.
In juni 1605 werd ds. Abr. van der Mijle van
Vlissingen aangesproken door een drietal
kerkeraadsleden, onder wie zijn
ambtsbroeders Daniël de Dieu en Nicolaus
Olivarius. Zij deelden hem mede dat er in de
stad gepraat werd over zijn al te grote
familiariteit in de omgang met de vrouw van
de secretaris van de stad en zij vermaanden
hem hierover. Dit leek geholpen te hebben,
want 16 maanden lang bleef liet stil. Toen, in
oktober 1606 kwamen ze er op terug. Omdat
Van der Mijle zijn omgang met de vrouw niet
had gestaakt, hadden zij de kerkeraad
ingelicht. Zij presten hem om een
schuldbekentenis te schrijven en lieten hem
beloven dat hij uit Vlissingen zou vertrekken
als de opspraak niet stopte. Weer werd het
stil; maar in april 1607 kwam de kerkeraad
met nieuwe klachten. Van der Mijle was tot
drie maal toe in gezelschap van de vrouw
gezien, één keer op het kasteel van de
weduwe van Marnix van Sint Aldegonde in
West-Souburg. Men gaf hem de raad om uit
Vlissingen te vertrekken. Ofschoon Van der
Mijle elke schuld bleef ontkennen, liet hij zich
toch overhalen om een verklaring te tekenen
dat hij binnen vier maanden zou vertrekken.
Hij had dit gedaan, zo liet hij later weten,
omdat hij ervan uitging dat de storm intussen
wel geluwd zou zijn.
Sluipend als een hoenderdief
In oktober 1607 trachtte de classis beide
partijen met elkaar te verzoenen. De acta zelf
besteden veel aandacht aan deze zaak, maar er
is ook nog een uitvoerig stuk van vijftien
bladzijden, opgesteld door de scriba van de
classis d'Herde en bewaard onder de
relatieven tot de acta.6 Hierin staat de hele
geschiedenis beschreven, met op één bladzijde
in de linkerkolom de beschuldigingen en
rechts de antwoorden van Van der Mijle
daarop. Enkele voorbeelden hieruit:
Toen van der Mijle de eerste keer
geconfronteeerd werd met de beschuldiging
van overspel, had hij perplex en sprakeloos
gestaan. Dit werd uitgelegd als een erkenning
van schuld. Van der Mijle repliceerde: geen
wonder dat je perplex bent als je zo'n
beschuldiging te horen krijgt. Hij zou sluipend
'als eenen hoenderdief het huis van de vrouw
13