zijn binnengegaan op een moment dat haar man niet thuis was. Antwoord: niks geen sluipen. Toen hij met haar in het kantoor van haar man geweest was, was zij eruit gekomen terwijl ze haar jak dichtknoopte. Repliek van de beschuldigde: zoiets pleegt te gebeuren wanneer een vrouw haar kind de borst gegeven heeft. Hij was met haar in de boomgaard gezien; kijk, daar heb je de liefjes, zou iemand gezegd hebben. En een vrouw had horen vertellen dat Abraham des secretaris' wijf om haar middel gepakt had en haar had toegevoegd: 'Meid, wat zie je er toch weer mooi uit vandaag' of woorden van deze strekking. Als je het hele verhaal leest, dan is het duidelijk dat er niet alleen op Abraham gelet werd, maar ook op deze vrouw. Ik veronderstel dat zij niet alleen een vrouw van aanzien was, maar ook een vrouw die het aanzien wel waard was. Van der Mijle komt er niet als een stiekemerd uit, meer als een wat naïeve, maar spontane en hartelijke man. Maar hij gedroeg zich kennelijk niet zoals van een dominee verwacht mocht worden. Zijn voornaamste tegenstander was blijkbaar Olivarius. Ik vind dat maar een enge man. Was hij jaloers op de populariteit van zijn collega, misschien ook op het feit dat deze zich in wat hogere kringen kon bewegen en daar goede vrienden had? We zullen het nooit weten. Om nu een lang verhaal kort te maken: de classis bleef in zijn onschuld geloven. In de loop van de verhoren werd wel duidelijk dat er erg veel gesproken werd van horen zeggen. De aanklagers wensten een getuige op te laten roepen die men hield voor de bron van veel praatjes. Toen de classis hierop waarschuwde dat deze man misschien ook wel wat op hen te zeggen kon hebben, krabbelden ze terug: nee, dan maar liever niet. Het gelukte de classis beide partijen met elkaar te verzoenen; Van der Mijle mocht het Avondmaal weer bedienen. Maar er bleven mensen weg die niet met hem aan het Avondmaal wensten te gaan. De verzoening was dan ook heel kortstondig. De kerkeraad wilde nu van Van der Mijle af en toonde zich bijzonder geprikkeld toen de classis daar niet van wilde weten. Zij als Vlissingers verweten hun collega's uit Middelburg dat die altijd hun zin wisten door te drijven. Dat kwam hun te staan op een behoorlijke schrobbering van de kant van de praeses. Er was nu een patstelling ontstaan. De kerk kon er niet meer uitkomen. Toen greep de magistraat van Vlissingen in. Van der Mijle moest weg, en wel per 1 januari. En de kerkeraad van Vlissingen werd verboden om de classicale vergadering nog bij te wonen. Het moest nu kennelijk maar eens uit zijn met dat gedonder. Er hebben bij dit besluit ongetwijfeld politieke motieven een rol gespeeld. Het is opvallend dat de classis eens drie afgevaardigden naar de Engelse gouverneur en de Engelse predikant in Vlissingen stuurde om uitleg te geven van haar standpunt. Vlissingen was tenslotte een Engelse pandstad. Een Engelse kapitein Baskeviel zou vanuit zijn huis gezien hebben dat Van der Mijle 'met een vrouwepersoon oneerlickheyt had begaan dewyle syn vrouwe in Holland was'Wat voor indruk zou dit alles maken op koning Jacobus I, die toch al niets moest hebben van die rare presbyteriale kerkorde in de Nederlanden. Wat in de kerk gezegd of gedaan werd kon vervelende politieke implicaties hebben. Ds. Bucer van Veere zou dit kort hierna ook ondervinden. Hij schreef een boekje over de regering van de kerk, waarin hij het opnam voor de presbyteriale kerkorde. Koning Jacobus I was not amused. En nog tijdens de Dordtse synode van 1618/19 lieten de Engelse afgevaardigden dit merken. Ik denk dat men dit in Vlissingen besefte en dat men daarom de ruzie met de classis op de koop toe nam. De classis protesteerde wel dat dit in strijd was met het onderscheid dat volgens Gods Woord bestond tussen het ambt van de overheid en de kerkelijke bediening, en dat het ook inging tegen de gearresteerde kerkorde in Zeeland. Maar dit alles was tevergeefs. Ondertussen werd geheel in strijd met de kerkorde een nieuwe predikant beroepen als opvolger van Van der Mijle. Het was Daniël van Laren uit IJzendijke, een van de zonen van Joost van Laren, die zelf nog maar kort tevoren predikant in Vlissingen geworden was. Men ging zelfs tot bevestiging van Daniël over. En in IJzendijke werd zijn broer, Joost van Laren junior, naar voren geschoven. Alles volslagen onwettig. Ik vond zes zonen van Van Laren vermeld, allen studenten in de theologie. Het is niet eenvoudig om zoveel zoons te moeten onderhouden en voor elk van hen een plaats te vinden. Het 'Fonds Johannes Seu cum suis' bestond nog niet. Dit was een gelegenheid; ik durf het geen mooie gelegenheid te noemen. De classis had het nakijken. Zelfs afgevaardigden van de Staten van Zeeland 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1996 | | pagina 16