thuishoorden) en vermoedelijk toch wat
stadhouderlijke steun, waren de broers Van
Serooskerke er daarna in geslaagd in de stad
Tholen een machtspositie te verwerven.
Hendrik, heer van Stavenisse, had daardoor
uiteindelijk het lidmaatschap van de Raad van
State bereikt en zijn broer Philibert, heer van
Thienhoven, Maelstede, Capelle-Biezelinge,
Vlake en Schore, was in 1626
Gecommitteerde Raad namens Tholen
geworden. Zowel bij de meerderheid van de
tijdens en na de Opstand naar voren gekomen
burger-regentenfamilies als bij het
calvinistische volk was echter altijd
wantrouwen blijven bestaan tegen deze adel,
die immers 'in de oorlog fout' was geweest en
vaak nog met het katholicisme sympathiseer
de. Ook in Tholen groeide blijkbaar de
weerstand. Toen Jeronimus' vader Philibert,
de Gecommitteerde Raad, in april 1639 in
Middelburg was overleden, slaagde diens
oudste zoon Pieter, heer van Maelstede, die
baljuw van Tholen was, er weliswaar nog in
om zijn 24-jarige broer, die toen in het leger
diende, als zijn vaders opvolger benoemd te
krijgen. Maar zonder tegenstand ging dat niet
meer. In de magistraatsresolutie, die dan ook
pas op 9 juli tot stand komt, is geen sprake
meer van de tot dan toe gebruikelijke
unanimiteit, slechts van pluraliteyt'
De Thoolse stadsregering
Het zal niemand die iets weet van de Thoolse
geschiedenis verbazen als we vaststellen dat
de kern van de opkomende oppositie gevormd
werd door de familie Van Vrijberghe. Van
deze familie maakten de broers, Jacob, Lieven
en Marinus in het tweede kwart van de eeuw
deel uit van de Thoolse bestuursélite. Lieven,
die rekenmeester van Zeeland was geweest,
was al in 1639 overleden en de beide andere
broers schijnen geen echt sterke figuren
geweest te zijn. Jacob, de oudste, was eerst
stadsdokter geweest en vervulde sinds 1631
weinig opvallend het secretarisambt en zijn
broer Marinus zou weliswaar tussen 1626 en
1652 twaalf keer burgemeester worden, maar
werd in 1633 toch nog door Maelstede
verslagen toen hij een gooi deed naar het
baljuwambt.4 Zelfs in 1649/50 blijkt Marinus'
positie nog niet erg solide. Hendrick Thibaut5,
adviseur van prins Willem II voor de
jaarlijkse magistraatsbenoemingen in Zeeland,
is blijkbaar van mening dat 'de/i goeden
Vrijberghe'die hij karakteriseert als
uitsluitend afhankelijk van prinselijke gunst en
'met cleenicheden te contenteeren'bij de
schepenbenoemingen van die jaren de
stadhouderlijke steun nodig zal hebben om
zich te kunnen handhaven tegenover de factie
van de Van Serooskerkes.
Tegen het einde van de veertiger jaren treedt
echter een nieuwe generatie Van Vrijberghes
aan. Binnen een tijdsbestek van ongeveer tien
jaar zullen maar liefst zeven broers of neven
Van Vrijberghe, meest afgestudeerde juristen,
zich in hun vaderstad melden voor een
regeringsambt. Het wordt dus dringen aan de
top van de kleine gemeenschap en al gauw
blijken de drie zonen van rekenmeester
Lieven, mr. Cornelis, mr. Wilhelm en Johan,
de dominerende groep te zijn geworden. Ze
zijn dan ook uit heel wat harder hout
gesneden dan hun in 1651 en 1652 overleden
ooms.
Als na de dood van Willem II. in 1651 het
regeringsreglement moet worden aangepast,
proberen niet alleen de Van Serooskerkes,
voor het laatst en tevergeefs, de
regeringsdeelname van de adel in ere te
herstellen, maar komen ook de jonge Van
Vrijberghes in actie. Naar blijken zal
prematuur en onbesuisd, proberen ze baljuw
Maelstede uit te schakelen door hem in het
nieuwe reglement zijn bevoegdheden als
kiezer bij de magistraatsvernieuwing te
ontnemen. Die beroept zich echter op de
Staten en weet tegelijkertijd toch nog zoveel
medestanders letterlijk op de been en tot
ondertekening van een request te brengen, dat
de Staten zich verplicht voelen om ter plaatse
door gedeputeerden een onderzoek te laten
instellen. Het resultaat daarvan is dat op 31
oktober 1651 besloten wordt het reglement
opnieuw aan te passen en de baljuw
gedeeltelijk tegemoet te komen. In 1653 wordt
Van Maelstede echter weggepromoveerd naar
de Raad van State (hij zal in 1657 zonder
mannelijke nakomelingen overlijden) en
verliest daarmee zijn rechtstreekse greep op
de Thoolse stadsregering. Nu blijkt Jeronimus
aan de beurt.
Stavenisse versus de magistraat van Tholen
.stavenisse was, zoals zoveel Zeeuwse
regenten, aangesteld voor het leven en
volgens de daarbij horende 'acte ad vitam'
kon men dan slechts ontslagen worden om de
nergens nader gespecificeerde 'wettige ende
suffisante' redenen waarnaar de Thoolse
magistraat in de ontslagresolutie verwezen
had. Ook een opsomming van de redenen
voor het ontslag is in de geraadpleegde
archiefstukken niet te vinden en is er
17