brief van de Thoolse magistraat van 2 november, die door de ordinaris gedeputeerde in de Staten-Generaal, ntr. Cornelis L. van Vrijbergbe aan de prinses zal worden overhandigd, windt er weinig doekjes om. Onder betuiging van 'onse volveerdige genegentheyt' tot de dienst van haar Huis, wordt hare Hoogheid verzocht om, 'in cas soodanighe brieven voor den heer van Stavenisse (gelijck wij ganschelijck vertrouwen, neen) souden mogen wesen gegeven, dat Uwe Hoocheyt's goede geliefte mochte wesen deselve niet alleen in te trecken, maer integendeel de Edelachtbare heeren van de Magistraet van Vere aen te bevelen van den rneergemeltem heer van Stavenisse aen ons, sijne committenten te renvoyeren, dewelcke over't afsenden ende t'huyse roepen van onse gecommitteerde oordelen aen niemant ter weerelt wetenschap te geven schuldich te sijn, maer van onse macht alleen specteert. De brief lijkt overbodig of afdoende geweest te zijn want van enige actie van de zijde van de Veerse magistraat tot behartiging van Stavenisse's belang blijkt niets; wèl heeft de prinses in 1660 van haar benoemingsrecht gebruik gemaakt om hem het baljuwsambt van die stad te bezorgen. Na nog een vals alarm in december over nieuwe stappen van het hof12 lijkt het rustig te worden rond de zaak Stavenisse, maar als de Thoolse heren gehoopt hebben dat deze nu wel in zijn afdanking zou berusten, blijken ze in 1660 buiten de waard gerekend te hebben. Op 20 april van dat jaar komen de Staten namelijk, op bijzondere aanschrijving van de inmiddels raadpensionaris geworden Adriaan Veth, bijeen om nieuwe ontwikkelingen onder ogen te zien. Er blijken commissarissen van het Hof van Holland gearriveerd te zijn die willen overleggen over nieuwe stappen en er is tegelijkertijd sprake van een interne resolutie van de stad Middelburg 'ten faveure van den heer Stavenisse' en 'directelijck contraveniërende de Resolutie van de hooghgemelte heeren Staten uit 1656'Wat er allemaal achter de schermen gebeurd was wordt natuurlijk uit de Statennotulen niet duidelijk, maar we kunnen er wel naar raden. Johan Huyssen, heer van Vossemeer, was in 1658 Raad van Middelburg geworden en had zich blijkbaar ingezet voor zijn zwager Jeronimus, de man van zijn zuster Margarita. Hij had daarbij vermoedelijk de steun verkregen van de eerste burgemeester van dat jaar, de eveneens Oranjegezinde Jhr. Johan Godin, en de heren van het hof hadden natuurlijk aan een hint genoeg gehad om tot hun gelijktijdige démarche te komen. De vergadering, die bijna een week zal duren, begint met verwijten aan het adres van de Middelburgers over hun eenzijdige actie. Die ontkennen weliswaar het hof over hun raadsbesluit te hebben ingelicht (dat zal Stavenisse dan zelf wel gedaan hebben), maar handhaven hun opvatting dat aan hem alsnog 'redelijk contentement' moet worden gegeven en dat, tenzij 'alsnog een accomodement wordt voortgebracht'het hof toestemming moet krijgen om de zaak voort te zetten. De volgende dag rapporteert de raadpensionaris over zijn gesprek met de raadsheren van het hof, die hem duidelijk gemaakt hadden dat, hoewel ze de in 1656 genomen Statenresolutie tot nu toe gerespecteerd hadden, het toch eigenlijk in strijd met hun beëdigde ambtsinstructie vonden om Stavenisse rechtsingang te blijven weigeren. De raadpensionaris had de heren daarop een schrobbering gegeven omdat ze de euvele moed hadden gehad om met deze stap 'de Hoogheyt ende Gerechtigheyt van deze Provintie' te 'choqueren'maar tegelijkertijd toegegeven dat de Staten op het punt stonden om de zaak 'opnieuws reflectie te geven' Nadat de raadpensionaris over deze benadering door sommige sprekers geprezen en door andere gekritiseerd is, kan dan op de derde dag de eigenlijke zaak aan de orde komen. Hoewel de vazaisteden proberen zich zoveel mogelijk op de vlakte te houden, wordt dan toch al gauw duidelijk dat het Thoolse standpunt dat Stavenisse uitsluitend in die stad (als het ware bij de duivel te biecht) verhaal zou mogen halen, onhoudbaar begint te worden. Als op de 23ste uiteindelijk ook Vlissingen officieel adviseert, formuleert die stad waarschijnlijk de groeiende consensus als ze zegt weliswaar in te stemmen met de eenmaal genomen resolutie en de rechtmatigheid van het ontslag, maar dat ze tegelijkertijd toch een schikking 'aan deze tafel' wil uitwerken, onder meer 'als sulcx connende strecken tot ruste, niet alleen van de Provintie, maer oock van twee notabele familiën in deselve'Op de 26ste valt dan de beslissing om vijf stedelijke afgevaardigden onder leiding van de raadpensionaris, 'sonder intermissie en met allen ernst te (laten) arbeiden aen een redelijck en sortabel (doeltreffend) acomodement' en dat, als 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1996 | | pagina 22