In Oost-Vlaanderen is er meer ver scheidenheid. In het oosten vinden we woorden als een platte, platzak, of uitdrukkingen als plat jong en platte vogel. Plat betekent dan vol gens onze zegslieden 'pas geboren', en wordt ook wel voor andere pas geboren dieren gebruikt, en zelfs voor baby's. Meer naar het westen toe hoorden we papjong, papkluts en papzak. Het woord pap verwijst hier wellicht naar het 'onvolgroeid zijn', net als in het woord papkind. Het heeft bo vendien een negatieve bijklank. In de grote Oostvlaamse dialectwoorden boeken, zoals het Gents Woordenboek van Lievevrouw-Coopman, of het Zuidoostvlaandersch Idioticon van Teirlinck, zijn deze woorden niet met deze betekenis opgenomen. In het Waasland en in Oost Zeeuws- Vlaanderen vinden we, net als voor 'uit het ei komen', gemeenschappe lijke woorden, of om nauwkeuriger te zijn: gelijkaardige woorden. In beide gebieden gebruikt men im mers woorden of uitdrukkingen met padder(ig) padder, padderig jong en padderkluts. In het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten wordt bij padder verwezen naar padnaekend (verwant met paddenaakt) poedel naakt, vooral gez. v. jonge, nog kale vogelsBovendien worden nog tal van synoniemen opgesomd, waaronder pietpoeternakend In Knesselare en Adegem tekenden wij uitdrukkingen op die daar sterk op lijken, meer bepaald pietepuite- naakte en pietenaakte jong. 3. 'Dons' De benaming voor 'dons' vraagt wei nig uitleg. In heel Oost-Vlaanderen, en in Zeeuws-Vlaanderen vinden we het woord dons, of samenstellingen met dons-, zoals donshaartjes, dons pluimpjes, enz. In Oost-Vlaanderen noteerden we bovendien twee keer het woord duivelshaar. In West- Vlaanderen vinden we vrijwel alge meen wol (in de uitspraak altijd wulle). Een enkele keer komt dat woord ook in Oost-Vlaanderen voor. In een aantal dialecten lijkt men nog een apart woord te kennen voor een pas geboren vogeltje dat - in tegen stelling tot de blutsekakker - wél al met dons bedekt is. In Deerlijk bijvoorbeeld spreekt men van een kwabbie; in Veurne gaf een informant het woord donskieken op. 4. 'Stoppeljong' Vooraleer een jong vogeltje volwaar dige veren krijgt, heeft het eerst een tijdlang stoppeltjes. In sommige dialecten, maar lang niet overal, krijgt zo'n vogeltje een aparte naam. Men spreekt dan van een stoppeljong (in Rollegem-Kapelle)of men zegt dat het een stokte jong is (in Knes selare en in Adegem). In Waarschoot is een stoppeljong een stokvlering. Andere woorden die we optekenden waren gestoppeld jong (Bevere, Wanne- gem. Lede), een gestoppelde (Sint- Pauwels), en een jong met stekken (Herdersem en Overboelare) 5.'Vlug, klaar om te vliegen' Om aan te duiden dat een vogel bijna klaar is om het nest te verlaten, gebruikt men vrijwel overal het woord vlug, of vluggende. In Van Dale wordt bij vlug als eerste betekenis (van jonge vogels) in staat om te vlie gen gegeven, en lezen we bovendien (Mnl(Middelnederlands) vlugge (goed kunnende vliegen, snel) De moderne betekenis 'snel' is dus afgeleid van de betekenis 'in staat zijn te vliegen'. Vlug(gende) had al in het Middelnederlands betrekking op jonge vogeltjes die leren vliegen, en heeft in alle dialecten die beteke nis behouden. We hebben hier dan ook met een heel oud woord te maken. 6. 'Uitvliegen, het nest verlaten' De laatste fase in de ontwikkeling van jonge vogels, is die waarin ze het nest definitief verlaten. In onze dialecten bestaan blijkbaar slechts twee woorden om het uitvliegen van vogels te benoemen, namelijk uitvlie gen en uitleiden. Uitvliegen wordt algemeen gebruikt 42

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1996 | | pagina 44