BIJ DE BEANTWOORDING VAN VRAGENLIJST 3 Bij het samenstellen van lijst 3 met historische woorden waren onze verwachtingen niet hoog gespannen met betrekking tot het percentage van bevestiging. Hierin zijn we (gelukkig) bedrogen uitgekomen. De meeste van de opgegeven 'antieke' woorden bleken nog wel bekend, zij het dat de correspondenten in de meeste gevallen ook de kwalificatie oud of verouderd toevoegden. Uit de vragen resulteerde ook een aantal varianten en synoniemen die we gaarne in volgende lijsten zullen voorleggen. Enige correspondenten voegden een afzonderlijke toelichting aan de lijst toe, waar we erkentelijk voor zijn. We willen in de eerste plaats reageren op een vraag van de heer Roozemond uit Stavenisse naar een criterium voor dialectwoorden in historische teksten in verband met historisch onderzoek dat hij verricht. Voor wat betreft lijst 3 hebben we gevaren op het kompas van dr. Ghijsen die in historische teksten dialectwoorden had aangestreept. Mw. Ghijsen heeft daarbij in hoofdzaak twee categorieën gesignaleerd: a. woorden waarin zij verschijnselen van de hedendaagse Zeeuwse dialecten in terugvond zoals het weglaten van de h, de g/h wisseling, de fonetische weergave e.d.; b. woorden die in het ABN niet meer gebruikelijk zijn en nog wel in een dialectvorm voordes en. Een voorbeeld van de laatste categorie is bijvoorbeeld het woord teerling. Dit is in het ABN niet meer gangbaar. Uit lijst 3 is gebleken dat teerlingdoekje ten onzent nog bekend is. Ook spreekt men van andijviestamppot met taerliengetjes, dobbelsteentjes spek. Het signaleren van deze woorden in historische teksten wil met zeggen dat men ze voor de tijd van die teksten als dialect mag aanmerken: het zijn dialectwoorden geworden doordat ze niet meer algemeen gebruikelijk zijn en alleen nog regionaal worden gehanteerd in de daar gebruikelijke vorm en uitspraak. Het woord pain/tier door de heer Roozemond in archiefstukken aangetroffen ts stellig nog Zeeuwser. Deze vorm kwam in het oud- Nederlands niet voor en ook nu spreekt men in Zeeland nog wel van pompier en pampiertje. Treft u bij het onderzoek van historische documenten dus woorden aan die tot de genoemde categorieën behoren, zendt ze dan in. Lijst 3 heeft bewezen hoe vruchtbaar dit onderzoek is Bij enkele woorden wezen de correspondenten op een onjuiste verklaring, waarvoor we erkentelijk zijn. Onze commissie heeft de wijsheid ook niet in pacht en hoort graag verbeteringen. In een aantal gevallen was het ook gissen. Wat ons bijvoorbeeld voor te stellen bij een paerdeblok dat als wapen werd gehanteerd. De lieer Verhage uit Koudekerke reageerde hier uitvoerig op. Het paereblok, zo schrijft hij, was bij ons op Walcheren een zware houten rol (doosnede 50-60 cm. voor het gelijkmaken van het bouwland, al of niet voorzien van een zitplaats en voortbewogen door een paard. Dit in tegenstelling tot een 'antblok dat. voor het zelfde doel gebruikt, voortbewogen werd door handkracht. Bij een hout om paarden vast te zetten meldt hij een blokje hout van plm. 12 x 8 x 4 cm dat het touw verzwaarde waarmee paarden (maar ook rundvee) werd vastgezet. Het blokje werd door een ring aan de voerbak gestoken of door een opening in het tussenschot dat bij koeien de bocht vormde voor telkens twee dieren. Beide gegevens zijn een welkome aanvulling op het Woordenboek. Bij treckumtse attendeerde de heer Verhage op het feit dat de linten bij de Zeeuwse mutsen in de nek werden samengestrikt en aangetrokken. Voor de betekenis van het woord spier gaven velen een afzonderijke toelichting. De heer Verhage meldt dat op Walcheren de naam gebruikelijk was voor een onhandelbaar soort, vaak groene klei, soms 40 a 50 cm, onder de oppervlakte, meestal dieper, maar niet noodzakelijkerwijs onder een turflaag. De heer Roose uit Koudekerke noemt het slappe, kalkloze klei, de heer Ovaa uit Oost-Souburg spreekt van een ondoorlatende kleilaag in de ondergrond, de heer Kok uit Kruiningen van geelachtige, soms blauwgele grond, niet alleen onder een turflaag voorkomend maar ook onder de korengrond. De correspondenten uit Tholen spreken van vette klei. Hoewel er nuances zijn, is toch de algemene strekking dat het een teemachtige, ondoorlatende kleilaag betreft, niet per se in combinatie met een turf- of derrielaag. Tenslotte laten we nog de aanvulling op vraag 14 met betrekking tot zinkstukken volgen, ingezonden door de lieer Tazelaar te Kats: 'Bij ons waren er vroeger veel dijkvallen, dus werden er veel zinkstukken gemaakt. Dan kwam er meestal een ploeg Werkendammers, die kwamen met arken of ze lagen in keten. Ze werden bij ons op Kats de breibroekers genoemd omdat ze eerst de wiepen maakten 53

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1996 | | pagina 55