De teruggevonden kasteelfundering polder. Schaal 1:25000. gebied wat duidelijker. Oorspronkelijk lag bij de splitsing tussen Honte en Schelde een eiland, waarvan we helaas de naam niet kennen. Vermoedelijk was dit eiland bewoond en is bet na de bekende stormvloed van 1134 omdijkt. Op het eiland komen dan de dorpen Rilland, Mare, Ouwerdinge en mogelijk ook Outstae tot ontwikkeling. Door dit eiland lopen enkele geulen, zoals het Vinkenisse Gat en de later zo geheten Vaert naer Valckenisse.' Ten westen van de laatste lagen hoog opgewassen schorren, waarop door herders schapen werden geweid. Een westelijke afsplitsing van de Vaert naar Valkenisse (de Geuylle) scheidde dit gebied in twee delen.10 Wellicht lag in elk deel een stelle (kunstmatige hoogte met drinkput voor het vee in onbedijkt land). Mogelijk lag ergens in de buurt van de splitsing van beide zojuist genoemde geulen de kleine nederzetting Outstae. In deze omgeving kan ook Falko, een uit Vlaanderen afkomstige ridder, hebben gewoond." Waarschijnlijk -- De verloren gegane Valkenisse- heett deze Ealko reeds voor 1200 het zuidelijk gedeelte van de schorren laten inpolderen. De latere Oude Polder van Valkenisse stak als een landtong, een 'nes' of 'nisse', uit in de Honte. Uit een samentrekking van Falko/Valcke en nes of nisse zal de naam Valkenisse zijn ontstaan. Uit historische bronnen weten we dat sinds het begin van de dertiende eeuw een reeks polders en poldertjes in het mondingsgebied van de Hinkelinge en Honte werd ingedijkt. Ook het gedeelte benoorden de Geuylle veranderde in vruchtbaar polderland. Na het mogelijk door overstroming teloorgaan van Outstae werd op een strategisch gelegen plaats, nl. bij een splitsing van twee kreken, een nieuw dorp gebouwd. Mogelijk stichtte Witto. zoon van heer Falko, in de uiterste hoek van de samenvloeiing van de beide geulen de voorganger van het thans teruggevonden kasteel. Dezelfde heer was in 1233 de stichter van de kerk van Valkenisse. Of de getijdegeul die Valkenisse scheidde van 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1996 | | pagina 8