scheren, koolzaad dorsen, de oogst binnenha len of voor de bijen zorgen. In het heetst van het jaar houdt men na het middagmaal een 'noen-slaepken': Op het heetste van het jaer/Nemen haer noen- slaepken waer Beyde meester ende knechten/Om te meer vlux uyt te rechten IJutghestreckt een ttyerken rusten/En vlux weder aen den man Vatten met vernieuwde lusten/Alsoo veel elck vatten can Als een booch te vele tijt/Een ghespannen pese lij' Wertse traech en metter ganghen/Wert profi- tich uyt ghespannen. Met andere woorden: de boog kan niet altijd gespannen zijn! Maar voor het overige wordt er alle uren van de dag gewerkt. In de wintermaanden wordt er gesponnen, gedorst en gezwingeld. In het voorjaar maken de knechten schuur en stal schoon, repareren ze en wieden de velden: Cons daeraen men van de stallen/Groot en deen met alleman Gael aen al de scheuren vallen/Maectse schoon so veel men can Met de rijve metter liant/Maecktse leech aen alle cant Doel de ruvchte( hooi) en stroo verhuy- sen/Met de leghers van de muysen. Als het vlas en het graan opkomen, zijn er handen te kort om de oogst binnen te halen. Vooral het koolzaad, dat op het land wordt gedorst, geeft iedereen volop werk: Theetste werck van heel den jaere/ls het sor-g- lielicke saet Hier toe toopen allegaerelMans en Vrouwen ons te baet D'eene maeckt den Den vloer) ghereet/Die met zeylen wordt bespreet D 'ander moest hem heele daghen/Op den Den het saet te draglien Die dan clouckxst van lijff en leden/Sijn be vonden in het werck Tot het dorst hen haer besteden/Neffens een in 't viercant perck Daer de Vlegel niet en slaet/Keeren ander om hel saet Om te doen aen weder zijden/Dienstelick de slaglten lijden. Vervolgens beschrijft Hondius uitvoerig de bijen en hun korven en het verzamelen van de honing: In een open zuyden kant/Een reyn Biestal neer geplant Op de Moufeschanse liouve/Tot ons nootdruft en behouve Om den honich jaer voor jaeren/Sonder in de Stadt te gaen Voor de keucken te vergaren/Met een kotff twee drie te slaen. Hondius raakt niet uitgepraat over hun bedrij vigheid, hun vredelievendheid, hun kunstvaar digheid en hun wijsheid en uitvoerig wijst hij op hun samenleving, die in velerlei opzicht de mens tot voorbeeld kan strekken. Een vanouds bekend thema, al sinds Aristoteles in de litera tuur gebruikt. Als nu al het werk gedaan is, de laatste schoof van de graanoogst in de schuur is weggeborgen, kan men alle vermoeienis vergeten door 'de wafels te gaen eten en het soet-bier te gaen drilleken'. Vervolgens verhaalt Hondius van zijn vele wandelingen die hij nu en dan maakt, tot in Brabant en Vlaanderen toe, zoals Hulsteram bacht, het Land van Waas of Dendermonde. Hierbij let bij steeds nauwkeurig op alles wat er groeit en bloeit en snuffelt hij naar onbe kende en zeldzame planten, waarvan hij er telkens weer vindt. Maar allereerst gaat hij met zijn gast de dijkwerken bekijken en geeft hij een beschrijving van het dichten van het laatste gat bij een inpoldering, die mogelijk betrekking heeft op de inpoldering van de Serlippenspolder, oostelijk van Terneuzen: Als den dijck begint te rijsen/Buyten t' mey- lant over al En den Polder aen te wijsen/waer en hoe hy loopen sal Comtmen tot het laetste gat/Daer alleen het some nat Vut en in met groote lioopen/Moet van ebbe en vloede hopen Hier en sit vry niemant stille/Doen haer beste hier al ghelijck Yder schickt hem naer de wille/Van den Grave vanden dijck D 'eenen stelt hy aen hel werck/Van het soute Kisten-werck D'ander doet hy al zijn leden/Aen den ver schelt barm besteden Die met pijlen en met staken/Off met sinckrijs ende steen T'seffens over tgat gheraken/Eer sy van de geide scheen Ondertusschen dat de rest/Loopt om niet te zijn de lest Altijts voorwaerts sonder hurt en/Om de kiste vol te sturten T'is nu vry glteen tijt om rusten/Hoe het gat hem nauwer sluvt 1 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1996 | | pagina 21