SLACHTAFVAL EN HAUTE CUISINE Bot uit een beerput van het kasteel van Valkenisse (begin 15de eeuw) Roel C.G.M. Lauwerier Frits J. Laarman' Op het verdronken land van Valkenisse (Zuid-Beveland) werd in juli 1995 een deel van de resten van een in 1994 ontdekt kasteel onderzocht. Over dit onderzoek, uitgevoerd door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB)/Provinciaal Depot van Bodemvondsten (PDB) en een groep vrijwilligers van onder andere de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (AWN), werd bericht door Bas Oele in een vorige aflevering van Nehalennia.2 In deze bijdrage wordt uitvoeriger ingegaan op het dierlijk bot dat tijdens de opgraving geborgen is onder of uit een waarschijnlijk uit het begin van de vijftiende eeuw daterende beerput, liet geeft ons een kijkje in de keuken van de bewoners van het kasteel. VERDWENEN ZEEUWSE GEBOUWEN Botten en beesten Het onderzoek is uitgevoerd op het archeozoölogisch laboratorium, het botten-lab, van de ROB in Amersfoort. Beschikbaar waren een zak met de hand verzamelde botten plus drie zakken van ieder twee liter met grondmonsters. Deze grondmonsters zijn gezeefd op een zeef met een maaswijdte van twee millimeter om ook de kleine werveltjes en graten van bijvoorbeeld vissen te pakken te krijgen. Het botmateriaal verkeerde in zeer goede staat van conservering, zodat de meeste botten met behulp van de vergelijkingscollectie van recente dieren op soort gedetermineerd konden worden. De diversiteit van het materiaal is groot. Het bevat resten van landbouw-zoogdieren, jachtwild, schelpdieren, vis en gevogelte. De meeste met de hand verzamelde botten zijn van runderen (zie tabel 1). Vierendertig daarvan komen mogelijk niet uit de beerput maar uit een laag die door de onderkant van de put doorsneden wordt. Het zijn alle resten van één kalf: twee opperarmbeenderen, twee schouderbladen, vier hals-, zeven borst- en twee lendewervels, zestien ribben en één distaal gewrichtsvlak van een dijbeen. De botten zijn niet volgroeid en de gewrichtsuiteinden van bijvoorbeeld de opperarmbeenderen en de schouderbladen zitten nog niet vast aan het centrale deel van het bot. Dit duidt op een leeftijd bij overlijden van tussen de nul en tien maanden. Er zitten geen slachtsporen op de botten van het kalf. Verder zijn er van runderen onder andere ribben, stukken van het bekken en een middenvoetsbeen gevonden. Van varkens zijn stukken bot gedetermineerd uit verschillende regionen van het skelet, voornamelijk van jonge dieren. De beenderen van schapen of geiten komen zowel uit de onderpoot als uit vleesrijke delen van het skelet. Omdat de meeste botten van schapen en geiten erg op elkaar lijken kon niet worden vastgesteld van welk van deze twee diersoorten de beenderen afkomstig zijn. De botten van het konijn zijn allemaal van één volwassen exemplaar. Verder zijn resten gedetermineerd van kip. jonge zwaan, eend en pauw (een borstbeen en een loopbeen). Ook is er een oesterschelp gevonden. informatie over kleine diersoorten, voornamelijk vis. hebben we verkregen uit de gezeefde grondmonsters (zie tabel 2). Gevonden zijn resten van de zoetwatervissen paling en niet nader te identificeren karperachtigen. De zee wordt vertegenwoordigd door resten van haring, wijting en platvis. Consumptie en slachtafval Duidelijk is dat de ruim honderdtwintig botresten niet meer dan een indruk van de vleesconsumptie in het kasteel kunnen geven. Voor een gedetailleerde consumptie-analyse zijn duizenden botten nodig. In ieder geval werd er vlees van runderen, schapen en 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1996 | | pagina 10