regenval niet meer langs natuurlijke weg kon afstromen. Aan deze aanvankelijke
bosrijkdom dankt Holland in de betekenis van Houtland zijn naam.
Vele plaatsnamen herinneren aan de wouden: Zoeterwoude, Hazerswoude,
Rijnsaterwoude, Boskoop etc. Achter de beboste veengronden lagen de armere
hoger gelegen veengronden die in tweede instantie in cultuur werden gebracht,
nog te herkennen aan namen als Roelofarendsveen, Nieuwveen etc.
De kolonisten vormden geleidelijk aan gemeenschappen, die hun akkers en
primitieve bedijkingen aaneensloten. De landsheer zag zich gedwongen tot
regulering van de ontginningen door middel van uitgiftebrieven, zulks door
tussenkomst van de bestuurders der nederzettingen die tot de latere ambachten
uitgroeiden. De oudste uitgiftebrief dateert van 1106, waaruit de vaste maten voor
de ontginning ons bekend zijn gebleven, ongeveer 100 bij 1250 of 2500 meter.
Door dit systeem van opstrekkende erven werd een landpatroon gevormd dat nog
op vele plaatsen herkenbaar is, voor zover het niet door latere uitvening of nog
latere verandering van landinrichting (ruilverkaveling bijvoorbeeld) verloren is
gegaan. Het landschap is daardoor een cultuurhistorisch monument op zich, dat
gaandeweg steeds ernstiger door bebouwing en infrastructurele voorzieningen
wordt aangetast. Helaas, maar onvermijdelijk.
Uit de dertiende eeuw zijn ons de cope-brieven bekend, waarin de rechten en
verplichtingen van de ontginners nauwgezet werden omschreven. Plaatsnamen als
Nieuwkoop in Holland en Oldebercoop in Friesland verwijzen er heden ten dage
nog naar.
Hoewel de ontginning van het land niet overal op gelijke wijze verliep,
afhankelijk als dat was van de plaatselijke omstandigheden en de loop van de
watergang van waaruit de ontginning werd begonnen, beperk ik mij tot het model
uit de Hollands-Utrechtse laagvlakte. Op de schorren in Zeeland en de kwelders in
het noorden des lands ligt dat wat anders.
De verplichte afwatering ging gaandeweg meer en meer problemen opleveren.
Bedijking en kunstmatige ontwatering werden in toenemende mate noodzakelijk.
Dat werd in eerste instantie geregeld vanuit de ambachten: het lokaalwaterschap
vindt hier zijn oorsprong.
De eerste opvoerwerktuigen waren simpele instrumenten, door mens en dier in
beweging gebracht, zoals schepemmers, hoosbakken, akers en tonmolens. Hun
capaciteit en opvoerhoogte waren echter onbeduidend.
Het zijn de Hollandse graven Willem I en Willem II - Zeeland behoorde tot
hun graafschap - geweest, die de aanzet hebben gegeven voor de boven-lokale of
regionale zorg, daartoe gedreven door wateroverlast die door de lokaalwaterschap
pen niet kon worden beteugeld. Door hun ingrijpen ontstonden de streek- of
hoofdwaterschappen, waarvan de Lekdijk Bovendams in het Utrechtse en Rijnland
in het Hollandse de oudste voorbeelden zijn. Ook Wateringen Walcheren Bewes
ten lerseke en het Dijkgraafschap Schouwen kunnen bogen op grafelijke afkomst.
Het aan Rijnland - toen nog niet onder die naam - verleende handvest heeft
model gestaan voor bijvoorbeeld Delfland, Schieland en de Alblasserwaard. De
wapens en behuizingen van deze hoogheemraadschappen gewagen nog van hun
hoge afkomst, alsook van de hun verleende grote bevoegdheden, al naar gelang
12