met een geïmporteerde stoommachine dateert van 1787 voor de bemaling van de
Polder Blijdorp bij Rotterdam. In 1794 volgde de Mijdrechtse Droogmakerij, maar
ook dat was niet meer dan een experiment. Het eerste echte stoomgemaal kwam
er in 1825 bij de Arkelse Dam nabij Gorinchem. Helaas is dit gemaal gesloopt; de
machine is gelukkig bewaard gebleven en staat opgesteld in het Museumgemaal
De Cruquius.
Met het noemen van De Cruquius ben ik aangekomen bij het feitelijke onder
werp van deze voordracht: de gemalen. De Cruquius is één van de drie gemalen
waarmee het Haarlemmermeer tussen 1848 en 1852 werd drooggemaakt De
daaruit ontstane, 18.000 ha grote Haarlemmermeerpolder is de eerste droogmakerij
die geheel met behulp van stoomgemalen werd gesticht. Bijna gelijktijdig werden
de Zuidplaspolder onder Waddinxveen en de Prins Alexanderpolder onder
Rotterdam drooggemakt, beide met een mengvorm van stoom- en windkracht.
De droogmaking van het Haarlemmermeer noopte tot compensatie voor het
bergend vermogen van de Rijnlandse boezem, welke compensatie met behulp van
stoomgemalen mogelijk was geworden, anders dan bij eerdere plannen voor deze
onderneming met behulp van windmolens naar het model van de Schermer en de
Beemster, waaraan de naam van Leeghwater onverbrekelijk is verbonden. Bema
ling van de omvangrijke Rijnlandse boezem met behulp van windmolens was
onmogelijk. De Rijnlandse boezem kreeg stoomgemalen bij Spaarndam en
Halfweg en later bij Gouda. Daar was een stoomgemaal in Katwijk aan vooraf
gegaan.
Het stoomgemaal Halfweg is eerst in 1971 uit bedrijf genomen. Het is gaaf
bewaard gebleven en nu één van de schoolvoorbeelden van het industrieel
erfgoed. Het Spaanrdamse gemaal is als gebouw bewaard gebleven; het is tot
dieselgemaal omgebouwd met behoud van de antieke schepraderen, op zich een
fenomeen.
Het aantal stoomgemalen nam in de periode van 1870 tot 1885 sterk toe om
daarna tot in het begin van de twintigste eeuw af te nemen onder invloed van
nieuwe aandrijftechnieken als de diesel- en electromotor. Ook het verbeteren van
de opvoerwerktuigen en het ontwikkelen van nieuwe pomptypen speelden daarbij
een rol. Het totale aantal stoomgemalen in Nederland moet rond de 700 hebben
gelegen.
Kleine polders hielden vaak tot in de twintigste eeuw vast aan windbemaling,
om vervolgens het stoomtijdperk over te slaan en gelijk over te schakelen op
zuiggas-, diesel- of electrische bemaling. De bouw en exploitatie van een stoom
gemaal ging in vele gevallen de draagkracht van de polder te boven, terwijl
weerstand tegen het nieuwe ook een rol speelde. Het einde van de stoombemaling
werd ingeluid door de bouw van het eerste dieselgemaal ter wereld in de Niedor-
perpolder in 1904. Daarna nam de toepassing van dieselmotoren een grote vlucht.
De voordelen ten opzichte van stoombemaling waren duidelijk: minder kosten,
eenvoudiger bediening, onmiddellijk bedrijfsklaar en overal toepasbaar, ook in
uithoeken waar de kolenaanvoer voor stoomgemalen een probleem was.
Vrijwel gelijktijdig diende zich een nieuwe concurrent aan: het electrisch
aangedreven gemaal. De snelle electrificatie van het platteland maakte vanaf de
14