meeste industriële monumenten. Dit ambitieuze project werd uitgevoerd door de provincies onder regie van de rijksdienst en ging van start in de provincies Overijssel en Zeeland. Alras bleek echter dat de meest elementaire kennis ontbrak over de nieuwe materialen, constructiewijzen en gebouwentypen die vanaf de 19de eeuw ontwik keld werden tijdens de industrialisatie van ons land. Op twee wijzen werd in deze leemte voorzien. In eerste instantie werden de nodige onderzoeksopdrachten gegeven aan de Groep Geschiedenis van de Bouwtechniek van de TU Delft. Daarnaast werd een Commissie Industrieel Erfgoed ingesteld door de toenmalige Minister van WVC, die in 1989 advies uitbracht onder de titel Industrieel erfgoed en de kunst van het vernietigen.1 De Minister nam het advies van de commissie over en besloot tot de instelling van een tijdelijk Projectbureau Industrieel Erfgoed (PIE), dat vanuit een brede, samenhangende visie op het industrieel erfgoed kennis moest vergaren, leidend tot criteria om tot verantwoorde selectie op nationaal niveau te kunnen overgaan. PIE heeft in de periode 1992-1996 met verve aan deze taak gewerkt. Het onderzoek richtte zich vooral op de bestudering van productieprocessen, machines en gebouwen per industriële branche. Meer dan 30 brancherapporten zijn inmiddels verschenen. Daarnaast werd onderzoek verricht naar gebieden (Zaanstreek. Rotterdam-Rijnmond) en categorieën (brug gen, gemalen) en naar de mogelijkheden van herbestemming (watertorens). Wat midden jaren negentig nog ontbrak was een breed, maatschappelijk draagvlak voor behoud van industrieel erfgoed. Vandaar dat PIE samen met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg het initiatief heeft genomen om 1996 uit te roepen tot Jaar van het Industrieel Erfgoed. Terugblikkend mag worden geconsta teerd, dat 'het jaar' in zoverre geslaagd is, dat industrieel erfgoed een ruim jaar lang in de belangstelling heeft gestaan, niet in de laatste plaats van de media. Velen zijn voor het eerst van hun leven in een oude fabriek, watertoren of gemaal geweest. Onder het motto kennen is waarderen moet het draagvlak voor indus trieel erfgoed vergroot zijn. Balansopname Er blijft echter ook na 1996 genoeg werk aan de winkel. In de eerste plaats zal dit verbrede draagvlak moeten worden vastgehouden door blijvend publieksgerichte activiteiten te ontwikkelen zoals cultuurhistorische routes en manifestaties rond bepaalde industriële monumenten. Een andere opgave betreft het roerend industrieel erfgoed. Op dit terrein moet zelfs nog veel inventarisatiewerk worden verricht, voordat tot verantwoorde waardestelling en selectie kan worden overgegaan. Daartoe is inmiddels als opvolger van PIE een nieuwe organisatie opgericht, de Stichting Service- en Adviesbureau Industrieel Erfgoed Nederland (STABIEN), gevestigd in Utrecht. Een derde actieterrein ligt op het vlak van hergebruik of herbestemming. De toekomst van industriële monumenten, die hun oorspronkelijke functie verliezen, hangt immmers in grote mate af van de mogelijkheid om deze voor andere functies in te richten of aan te passen. Tenslotte moet helaas worden geconstateerd, dat - ondanks 'het jaar' - de sloper 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1996 | | pagina 9