Het geheim van Waterland
Gemalen als industrieel erfgoed
H, Bouwman
Ons land is wellicht de meest sprekende illustratie van het water, als enerzijds de
bron waaruit de aarde en het leven is ontstaan en anderzijds de alles vernietigende
kracht. Het boek Genesis van het Grote Boek van Wijsheid, waaraan de Westeu-
ropese cultuur is ontleend, verhaalt dat op beeldende wijze, zoals dat ook het
geval is met het Gilgamesj-epos uit de Soemerische verhalen. Het positieve
overstraalt het negatieve. Hetzelfde begrip staat met Thales van Milete aan het
begin van de Griekse fdosofie.
Om dichter bij huis te blijven toon ik u de spreuk die te lezen valt op het oude
gemeentehuis van Spaarndam: 'De een eert het, de ander weert het. wat deert het'.
Het is de verwijzing naar de paradox waarmee het laagland van Nederland heeft
leren leven: de strijd tegen het water als onze natuurlijke erfvijand tegenover het
beheer van het water als onze onmisbare, maar onberekenbare vriend. Zonder
waterbeheersing is leven in dit laagland ondenkbaar, gevangen als het is in een
delta van vijf rivieren. In 1913 publiceerde Johan van Meurs in De Gids zijn
gedicht 'Waterland', waarin hij die paradox dichterlijk beschrijft:
Neem Hollands boer zijn landen af.
dan houdt hij nog het water,
daar maalt hij toch weer land uit op,
wat vroeger of wat later.
Maar neem je Holland's water weg,
dan dorren alle weiden,
dan gaat mijn mooie Holland dood,
omdat het dorst moet lijden.
Het voert in de korte spanne tijds die mij vandaag wordt gelaten te zeer in detail
om de wordingsgeschiedenis van ons land te kunnen schetsen. Ik volsta met enige
grove trekken sedert de middeleeuwen. De toen nog schaarse bevolking woonde
hoofdzakelijk op de kleigronden, de zandige oeverwallen en de verspreide
zandruggen, terpen en wierden. Toen bevolkingsgroei en verandering van land-
bouwstelsel de behoefte aan land deden toenemen, trok men van daaruit de woeste
gronden in. Daarbij werd het grondbezit als het ware achterwaarts uitgebreid door
de erven landinwaarts op te strekken. Het eerder door de overdadige begroeiing
aan de grond onttrokken water moest na de ontginning door gegraven sloten
worden afgevoerd. De aldus min of meer kunstmatig ontwaterde veenbodem
droogde snel uit, hetgeen nog werd versterkt door de zonnewarmte, die door het
ontbreken van dichte begroeiing tot op de oppervlakte kon doordringen. Waar het
land werd geploegd werd de bodemdaling bevorderd door oxydatie van de
bovengrond. Het land moest akkergewijze door dijkjes tegen het grondwater uit
het nog onontgonnen land worden beschermd, terwijl overtollig water door