zuiden, de waterloop genaamd Mululit in het
oosten, de weg van Maelstede naar Sparth in
het noorden en de weg van Maelstede naar
Biezelinge in het westen.6 Als Wolfert van
Maelstede dit land schenkt staan daar
waarschijnlijk al enkele kloostergebouwen
op. In dit verband is de mededeling van
Swaluwe van belang, die naar aanleiding van
een onderzoek naar de fundamenten van het
klooster het volgende schrijft:
'Wij hebben duidelijk de buitenste
fundamenten op kunnen sporen als mede
enige binnenmuren. De onderste laag
bestaat uit tegels, op den kant gezet en is
vervolgens met grote bruine stenen gedekt,
tenvijl de muren zelve aan de buitenste zijde
uit groene blinkende stenen schijnen
opgetrokken geweest te zijn.
Waarschijnlijk zijn deze grote bruine stenen
z.g. tufsteen broden, een bouwmateriaal dat
dikwijls aangetroffen wordt bij bouwwerken
uit de late twaalfde of begin dertiende eeuw.
Het feit dat de buitenmuren versierd waren
met geglazuurde bakstenen kan wijzen op
een wat latere datering, misschien is daarom
het tweede kwart van de dertiende eeuw
redelijk juist.
De bewoners
Oorspronkelijk werd gepoogd het klooster
aan te laten sluiten bij de orde van Citeaux,
dit is evenwel niet gelukt.
Een latere poging het klooster aan te sluiten
bij de orde van Sint-Victor van Parijs had
meer succes en daarmee was Jeruzalem het
noordelijkste Victorinnenklooster en het
enige in het diocees Utrecht.
Het leven in het klooster Jeruzalem verliep
volgens de regel van Sint Augustinus, in
1200 aangepast voor het vrouwelijke deel
van de orde.
Van deze Victorinnenregel was vermoedelijk
een exemplaar aanwezig in de klooster
bibliotheek.
In het register dat A. Jodoci in 1612 van het
archief maakte wordt het beschreven als de
statuten des cloosters van Bieselingen, seer
oudt, geschreven in pampier. '8
Gedurende een vrij korte periode stond in de
latere jaren van de dertiende eeuw een abdis
aan het hoofd van het klooster Jeruzalem,
verder is er steeds sprake van een priorin.
Tekening naar een schilderij van een Victoria.
Ook andere bij een klooster
gebruikelijke functionarissen als
keldermeesteres, ziekenzuster, kosteres,
portierster, e.d. heeft het klooster nooit
gehad.9
Het klooster Jeruzalem had de naam
bewoond te zijn geweest door adellijke
jonkvrouwen. Onderzoek van Dekker c.s.
leert dat de nonnen hoofdzakelijk afkomstig
waren uit de lagere lokale adel en zeker niet
uit de toplaag der Zeeuwse edelen.
Naar aanleiding van de bewoning door deze
adellijke jonkvrouwen wordt altijd beweerd
dat het klooster een grote rijkdom bezat,
toch blijkt uit bestudering van de
aangetroffen archiefstukken dat het nooit
echt rijk was. Het totale grondbezit bedroeg
op zijn hoogst ruim 500 gemeten, waarvan
overigens door overstromingen
waarschijnlijk ongeveer 125 gemeten
verloren zijn gegaan.
Wel was het klooster daarmee na de Abdij
van Ter Doest de grootste kerkelijke
grondbezitter op Zuid-Beveland.10
13