EEN ZEEUWSE TABAKSPIJP
D.H. Duco*
De kennis van historische voorwerpen is de afgelopen tientallen jaren door toedoen van de
stadsarcheologie gigantisch verdiept. Het is nog niet zo lang geleden dat er gesproken werd van
Delfts aardewerk zodra het blauw beschilderde fayence betrof. Daarmee duidde men op aardewerk,
waarvan verwacht werd dat het in Delft zou zijn vervaardigd. Inmiddels weten we dat blauw
beschilderd aardewerk in talloze steden van de Republiek gemaakt is. Het predikaat Goudse pijpen
is een ander begrip, dat lang gehanteerd is als type-aanduiding en gemakshalve als herkomstplaats
voor het product.
Sedert de verschijning van De Nederlandse
kleipijp, handboek voor dateren en
determineren is duidelijk dat de Goudse pijp
in meer dan dertig Nederlandse plaatsen is
vervaardigd.1 Die inventarisatie staat nog
maar aan het begin. De komende jaren zullen
in Nederland en daarbuiten nog talloze
werkplaatsen van 'Goudse' pijpen aan het
licht komen, hetzij door een toevallige
vondst bij graafwerkzaamheden, hetzij door
een archivalische toevalstreffer.
Met de Zeeuwse geschiedenis van de pijp is
het tot heden toe treurig gesteld. Slechts
twee werkplaatsen konden uit bronnen
worden genoteerd2; realia waren tot op
heden onbekend.
Eerste Zeeuwse product
Door een gelukkig toeval kwam recentelijk
een pijp in onze collectie terecht, die als
eerste Zeeuwse product mag worden
aangemerkt (afbeelding).3
Het gaat om een traditionele kleipijp van het
zogenaamde dubbelconische type, een model
dat rond 1630 werd ontwikkeld en tot rond
1670 in de mode bleef. Dit type kleipijp
werd indertijd in twee kwaliteiten geleverd.
De eenvoudige goedkope soort kenmerkt
zich door simpele afwerking en hierbij is
geen makersmerk of versiering aangebracht.
Deze zogenaamde grove pijpen zijn zelden
aan een productieplaats en nog minder vaak
aan een maker toe te schrijven.
De betere kwaliteit pijp geeft meer
mogelijkheden tot dateren en nauwgezet
determineren. Voor de kwaliteitspijp vroeg
de pijpenmaker de hoogste prijs, maar
leverde daarvoor ook een overeenkomstig
grotere arbeidsinzet. Deze zogenaamde fijne
pijpen zijn na het afwerken met een
agaatsteen gepolijst en kregen door deze
nabehandeling een fraai glanzend oppervlak.
Bovendien draagt de fijne soort op de hiel,
het uitstekende voetje onderaan de
pijpenkop, een ingestempeld makersmerk.
De hier besproken aanwinst behoort tot die
betere, verdienstelijke kwaliteit en is om
meerdere redenen interessant. Ten eerste
vertoont het product alle kenmerken van
toonaangevende producten uit het tijdvak
rond 1650. In die tijd bepaalden de grotere
bedrijven in Amsterdam en met name in
Gouda de stijl van de beste soort pijp. Naast
de gemelde dubbelconische vorm en het
gestempelde hielmerk behoort hiertoe ook de
steelversiering. Deze versiering werd op het
zwaartepunt van de pijpensteel aangebracht,
op die plaats waar de pijp het beste in de
hand ligt. Zij bestond rond 1650 uit een
aantal ruitvormige stempels, gevuld met een
lelie of ander motief. Tussen deze stempels
plaatste men wel een radering, een
kartelrandje dat rond de steel liep. Deze
kenmerken zijn op de betreffende pijp terug
te vinden. Dankzij de plaatsing van de
zogenaamde zwaartepuntdecoratie kunnen
we nu vaststellen dat de steellengte ongeveer
25 centimeter moet zijn geweest.
Overeenkomst en verschil
Naast de overeenkomst in kwaliteit en
decoratie vertoont de Zeeuwse versie ook
verschillen met de gangbare kleipijp. Zo is
16