werd weder ter hand genomen. Het menu op
gewone dagen krachtig maar eenvoudig, is
op zondag meer uitgebreid. Zoodat dan de
pot schaft bijv. rijstsoep, versch rundvleesch.
aardappelen en rijst met krenten, 's
Morgens vroeg krijgt ieder bij zijn koffie
twee zware sneden wittebrood met boter, 's
avonds thee met brood met boter en kaas of
siroop, ook weI een haring.
Het is natuurlijk best mogelijk dat andere
rederijen hun derde-klaspassagiers minder
goed te eten gaven dan de N.A.S.M.. In de
Goesche Courant wordt daar tenminste wel
op gezinspeeld; op zaterdag 25 januari 1890
schrijft men: De Argentijnsche Minister van
buitenlandse zaken heeft aan den
commissaris-generaal voor de immigratie
eene breedvoerige nota gericht over de
slechte behandeling van landverhuizers op
de schepen der Duitsche Maatschappijen,
gedagtekend van 17 December 11. Een
ministerieel ambtenaar had onbekend de
reis medegedaan met de 'Leipzig', van
Bremen, waarop plaats was voor 800
reizigers 3e klasse, maar bovendien 400
kinderen waren opgenomen, eene
overpropping, zeer ten nadeele van de
gezondheid en zedelijkheid, bij volstrekt
onvoldoend voedsel, gebrek aan drinkwater,
enz. De Minister beveelt doortastende
maatregelen ten dezen en dreigt met de
instelling van inspecteurs, die alle reizen
zullen meedoen op kosten der
Maatschappij
Eenmaal in het jaar eieren
De tevredenheid van de Zeeuwse passagiers
van de N.A.S.M. voorzover het gaat om het
eten aan boord is wel begrijpelijk tegen de
achtergrond van de armoedige
omstandigheden waaruit zij waarschijnlijk
voor het overgrote deel afkomstig waren.
Het hier volgende citaat (omstreeks 1898)
geeft nog eens duidelijk aan dat de
omstandigheden zo tegen het eind van de
vorige eeuw in Zuid-Beveland beslist niet
florissant waren. Als tienjarige moest Kees14
aan het werk om tarwe, gerst en haver te
rapen in de Fredericapolder (oostelijk Zuid-
Beveland): 's Morgens om 5 uur op stap en
dan 's avonds om 7 uur thuis. Vader en de
andere broers werkten daar en dan mocht je
daar zogenaamd als eigen volk rapen. Zo
moest in de zomer zo veel als mogelijk
worden opgezameld voor de lange koude
winters. Wat een toestanden en afbeuling
van kinderen, maar de omstandigheden
dreven ertoe. Gelukkig dat vader een stoere
en harde werker was. Hij kon graan snijden
als de beste, maar de lonen waren als toen
op een ongekend laag peil, zodat met hard
werken er nog geen stukje kaas, laat staan
vlees af kon. We kregen eenmaal per week
zondagsmorgens een schepje suiker in onze
thee en zondagsmiddags een klein stukje
kaas bij onze boterham. Eenmaal in het jaar
eieren, die je dan bij Pasen bij de boeren op
moest gaan bedelen. Varkens of kippen
houden was er niet bij. Dat ging helemaal
niet.'
Izaak Faro15, die in 1913 als klein jongetje
vanuit Biervliet met zijn ouders naar de
Verenigde Staten emigreerde, beschrijft wat
er in die dagen op het menu stond in een
arbeidersgezin. Granen (brood), groenten (in
de tuin stond witlof, kool, sla, wortels en
uien), aardappelen en af en toe kleine
hoeveelheden varkensvlees en wat zuivel.
Kaas was een luxe die men zich niet kon
veroorloven. Zo nu en dan stond er kip op
het menu en ook haring en stokvis werden
gewaardeerd en waren betaalbaar. Een
enkele keer werd een portie mossels een
handje geholpen om van een mosselbank los
te raken en af en toe sneed men een maaltje
lamsoren. In 1913 lijken de omstandigheden
in Zeeland toch heel wat beter dan in de
jaren 1888-1890. maar het contrast tussen
het eten thuis en dat aan boord van het schip
lijkt nog even groot als 25 jaar eerder. Zijn
eerste maaltijd aan boord van de Potsdam
van de Holland Amerika Lijn blijft Izaak in
zijn geheugen gegrift: 'An incident that for
me is unforgettable happened at this first
8