keert het vreemd woord in ledige echo weder, ij del en dood zoodra zijn mond het sprak-: zóo, waar ik door de lichte volten dwaal van dit ontelbaar levendschoone volk, wenken van de overzij der dubble stilte oogen alzijds mijn oogen als gelijken, en mijn hart bonst in luideloozen zang: maar als mijn schuwe groet hun nadertreedt, en van hun lippen ruischt het helder antwoord, dan voel ik hoe ik nimmer halen zal den simplen aanslag van dien heemschen toon, en 't teedre lied blijft op mijn lippen stom... En andren onderwijl, als duistre schimmen, met oogen achter schaduwmom versmeuld, sluipen en duiken door het dichtst gewoel, en vaak benadert mij hun half gebaar als een dof grijnzen: 'gij zijt éen van ons - en van hun lippen valt een heesch gefluister, een taal waarin geen schepsel zingen kan, maar waarvan iedre klank mijn hart doorpriemt en ieder woord mijn diepste wezen schokt, en tranen wellen, die mijn oogen branden O daar is geen die eenzaam gaat als ik! Dit was de negende strofe uit de Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe. Een strofe die tevens de titel opleverde van deze expositie. Een titel die Boutens in diepste wezen karakteriseert. Eenzaam in zijn bijna goddelijke roeping dichter te zijn, eenzaam in zijn diepste wezen van menszijn, ondanks de vele bestuursfuncties die hij bekleedde en de vele diners die hij met vrienden en bekenden aanrichtte. Zich verheven voelen boven het alledaagse en tegelijkertijd onbegrepen door vrijwel iedereen, op enkele intimi na. Zoals hij zelf zei bij de viering van zijn 60ste verjaardag: 'Ik heb mijn weg moeten gaan. Ik heb altijd geleefd in die hoogere, duurzame wereld, die achter ons armzalig menschenbestaan is Maar toch bekruipt je enige twijfel wanneer je in de brieven van Dirk Coster leest, bijvoorbeeld in de brief van 1929 aan J.L. van Tricht waar hij schrijft: 'P.C. Boutens, tyran als altijd, sleepte me na een biljartpartij die 2'A uur duurde (na anderhalf uur sta ik al te wankelen) zo 't gure plein op. Die biljartpartijen zijn de schrik van al wat aan litteratuur doet, niet omdat biljarten niet prettig is, maar omdat ze zo onmenselijk lang duren. De haren rijzen je te berge, als je soms na twee uur spannend zwoegen, - hoort decreteren: maar nu gaan we toch eens serieus spelen! Een man die ondanks zijn wereld- afgewendheid zich het goede der aarde best liet smaken. Dank zij de niet aflatende steun van vermogende aristocratische vrienden en zijn eigen financieel inzicht, woonde, at en dronk de dichter van niets-dan-het- zielsverlangen comfortabel en luxueus. Graag zat hij aan, in groter of kleiner kring, aan de vele diners te zijner ere, waar hij voortreffelijk sprak en zeer charmant kon zijn, maar dikwijls ook de conversatie domineerde met snijdende stem en bijtend commentaar. Een van de talloze verhalen over de ongeëvenaarde vlerkerigheid die hij daarbij ten toon kon spreiden is het volgende: 'Mevrouwtje, mevrouwtje. Waar hebt u dat wijntje gekocht? Daar kan ik ook best 's een ankertje van nemen! Dat kan nooit düür geweest zijn!Maar aan de andere kant was hij een gul en royaal gastheer voor de vrienden die hij zeer geregeld om zijn tafel verzamelde en waarbij hij wel een ander wijntje schonk, om van de edele sigaren na afloop niet te spreken. Nog één anekdote: 'Boutens at altijd in De Witte in Den Haag, met vijf andere heren aan één tafeltje. Zo veel mogelijk stond er iets bijzonders op het menude eerste verse 'doppertjesof schorsenerenditmaal waren het de eerste nieuwe aardbeien. Met slagroom. Terwijl Boutens zijn hoofdgerecht al naar binnen had geschranst en zijn tafelgenoten nog met 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1996 | | pagina 16