Ons genaket die avondster, Die ons veriichtet aivan zo ver. Waai was haar doe, Susa ninna, susa noe, Jesus minne sprak Marien toe. Dat huis dat hadde zo menig gat, Daar Christus in geboren was. Waai was haar doe. Zij zette dat kind op haren schoot Zij kuste het voor zijn mondeken rood. Het was zo zoet. Zij zette dat kind op hare knien, Zij sprak: groot eer moet u geschien! Waai was haar doe. Die moeder die makede den kinde een bad, Hoe lieflijk dattet daar inne zat. Susa ninna, susa noe. Dat kindeken spetterde metter hand, Dattet water uit den bekken sprank. Waai was haar doe. De os ende ook dat ezeikijn Die aanbaden dat zoete kindekijn Waai was haar doe. Susa ninna, susa noe.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1996 | | pagina 5