Het eten en de behandeling zijn aan boord goed; de crediet-reizigers hebben het even goed als de voor eigen rekening gaanden Op dinsdag 5 februari schrijft Jan Geus in een brief aan zijn ouders, die in de Goesche Courant gepubliceerd wordt: Ieder staat met zijn blikken bakje gereed om zijn portie te ontvangen, en dat gaat altijd niet voorspoedig, want overal vindt men van die vraatzuchtige kerels, die voor twee personen eten en altoos denken, dat ze te kort zullen komen.' Emigrantenhotel Over het eten in het 'emigrantenhotel'12 was Jan Geus minder goed te spreken. In een brief, gedateerd 8 februari 1889, op dinsdag 19 maart in de Goesche Courant gepubliceerd, schrijft hij: Nu wij kregen ook voedsel maar het was niet te gebruiken, zoodat wij buiten het hotel in de stad gingen eten.' Op zaterdag 13 juli schrijft de krant: Van J. Christiaanse, onlangs van Krabbendijke naar Zuid-Amerika vertrokken, is het volgende schrijven ontvangen: "onze vaart is niet voorspoedig geweest, want wij zijn 5 april van Rotterdam gevaren en eerst den 11 Mei te Buenos-Ayres aangekomen, maar wij hebben het op het schip goed gehad: 's morgens wittebrood met boter en kaas's middags iedere dag drieërlei kost's avonds witte brood met boter, haring of kaas. De koffie en thee zijn echter niet best. Ten Buenos-Ayres aangekomen, zijn wij per tram naar het emigrantenhuis gebracht en daar kregen wij aanstonds brood met vleesch; daar zijn wij 3 dagen geweest en toen zijn wij met den trein naar de Hollandsche kolonie gebracht. Daar werden wij vriendelijk onthaald en daar zullen wij veel meer vleesch eten dan in Zeeland de boeren, want de koeien zijn hier voor het vangen.'" Bericht van de Spaarndam Zevenbergen13 meldt uit een verslag van een journalist van het Rotterdamsch Nieuwsblad, die in 1893 aan boord van het N.A.S.M.- schip de Spaarndam meevaart naar de Verenigde Staten, het volgende: dalen wij de trap af die ons leidt naar de ruimte tusschen de bedden waar langs de tafels, alle derde klasse, staan geschaard om hun deel te ontvangen uit den algemeenen pot. Een paar matrozen hebben met eenige behulpzame handen de groote vertind ijzeren ketels met soep, nu erwtensoep, reeds omlaag gesjouwd en op een gegeven sein begint een onpartijdige hand de uitdeling: eerst van de soep, die opgevangen wordt in een blikken voorwerp dat als bord uitstekend dienst doet; het heeft den vorm van een groot deksel van een chocoladebus. Behalve dit huishoudelijke artikel heeft ieder nog een kroes en mes en vork, alle zaken met bed en een deken, door de Maatschappij aan hare klanten in vollen eigendom afgestaan. Alles doet slechts een reis dienst. In de soep krijgt ieder voor de hand een stuk spek. Na het spek volgen de aardappelen, die niet naar Hollandschen smaak worden bereid, want deze gaan ongeschild in den pot en komen er dus onbewerkt weder uit. De Duitschers en de anderen zijn gewoon die veldvrucht zoo te eten, zij beweren zelfs dat de smaak dan beter behouden blijft, doch de Hollanders kunnen zich er maar niet mede vereenigen. De luid herhaalde uitnoodiging "Wie mot er nou nog wat snert? waaraan maar spaarzaam werd gehoor gegeven, gaf aan dat er voldoende eten verstrekt werd en de qualiteit was goed, want een belangstellende vraag aan eenflinken Frieschen boer 'Wel hoe heeft het gesmaakt?werd beantwoord met 'Wel man het smaakt nog' en de lepel, dien hij een oogenblik had laten rusten, vaarten op Buenos Aires. 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1996 | | pagina 9