IN MEMORIAM Mw. Engelina Johanna van den Broecke-de Man Yerseke 4 juli 1898-Middelburg 16 september 1998 B. Oele Mijn eerste kennismaking met mw. E.J. van den Broecke-de Man, tante Lien voor ons intimi, had ik in het begin van de jaren zeventig. Zij was toen vice-voorzitter van de Zeeuwse Culturele Raad en ik mocht in één van de bijeenkomsten van de raad een pleidooi houden voor een eigen Zeeuwse archeologische dienst. Of mijn pleidooi toen indruk op haar gemaakt heeft weet ik niet, ik heb het haar later, toen we in een heel ander verband met elkaar te maken hadden, nooit gevraagd. Toen ik mijn pleidooi hield had mw. Van den Broecke al een lang werkzaam leven achter de rug. Zij werd geboren in Yerseke, nog in de vorige eeuw als dochter van een huisarts, en was gehandicapt door een onwillige heup. Door eigen sterke wilskracht, die ze overigens later nog dikwijls zou tonen, ontkwam ze aan het verblijf in een rolstoel. Aan de Rijks H.B.S. in Bergen op Zoom kreeg zij haar algemene scholing om daarna betrekkelijk kort te gaan studeren in Amsterdam. Zij trouwde al vlot met E.M. van den Broecke, die behalve fruitteler, dijkgraaf was van het Vrije van Sluis. Zij kregen vier kinderen, drie meisjes en een jongen. Gedwongen door de slechte jaren in de fruitteelt heeft zij met lezingen, voordrachten e.d. tot zelfs in het buitenland toe mede geprobeerd een inkomen te verwerven. Ze was één van de eerste vrouwen in de gemeentepolitiek. In 1923 werd ze lid van de gemeenteraad van Aardenburg om dat veertig jaar te blijven. In Aardenburg werd ze ook de eerste vrouwelijke wethouder van ons land. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog vertegenwoordigde ze het Gemeentebelang. Landelijk was zij lid van de Vrijzinnig Democratische Bond. Op kerkelijk gebied behoorde mw. Van den Broecke tot de Vrijzinnig Protestanten. Soms leidde ze daar zelfs wel eens een dienst Na de oorlog werd ze lid van de Partij van de Arbeid. Bij haar afscheid van de gemeenteraad van Aardenburg werd ze benoemd tot ereburgeres van deze stad, terwijl Hare Majesteit haar benoemde tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Van 1946 tot 1966 nam zij tevens zitting in de Provinciale Staten van Zeeland. In deze jaren schreef ze ook verschillende essays, kinderoperettes en zangspelen. In 1974 kreeg zij de Zeeuwse Culturele prijs voor Kunsten en Wetenschappen, ze was toen de vijf en zeventigjarige leeftijd ruim gepasseerd en nam zich voor een rustiger leven te gaan leiden. Haar man was reeds een tiental jaren eerder overleden en zij was vanuit Aardenburg naar Vlissingen aan de 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1996 | | pagina 38