lijkt daarom goed, na te gaan of er misschien uit de periode 1216-1222 tekenen zijn die wèl wijzen op een slechte verhouding tussen de graaf van Holland en de heer van Voorne. Ik heb bij onderzoek echter geen spoor kunnen vinden van een gestoorde relatie tussen leenheer en leenman, maar vond integendeel meerdere aanwijzingen van een héél goede verhouding tussen hen beiden. Hiervan het volgende overzicht: - In 1217 bezweert de heer van Voorne als burggraaf van Zeeland de nieuwe keur van Middelburg, samen met zijn graaf, en met de gravin van Vlaanderen plus haar burggraaf. - In 1217/18 is Willem I op kruistocht, en heeft hij kennelijk geen perikelen die hem zouden dwingen thuis te blijven. - Op 29 juni 1220 staat de heer van Voorne het door overstromingen geteisterde Middelland af aan de abdij van Ter Doest (Hoek p. 141), en op dat moment is hij kennelijk (nog) in het bezit van zijn heerlijkheid. - In 1223 bezweert de heer van Voorne als burggraaf van Zeeland samen met zijn graaf de keuren van Domburg en Westkapelle. - Lenselink (p. 46): 'De heer van Voorne heeft zich altijd een trouw aanhanger van zijn leenheer, de graaf van Holland, getoond. - Kort (p. III): 'Het schijnt dus een schraal resultaat, geboekt bij dit zoeken naar burggrafelijke sporen, maar daar staat tegenover, dat er geen enkel incident gevonden werd. Toch was dat altijd de aanleiding om iets op schrift te stellen. Daarom geven de bronnen de indruk, dat de heren van Voorne het burggraafschap van Zeeland altijd op gepaste wijze hebben vervuld. Dit overzicht plus het citaat uit Koch maken duidelijk dat de inhoud van de zogenaamde oorkonde van bisschop Otto II althans voor wat het feit van de schenking betreft niets met de werkelijkheid te maken kan hebben, en dat de oorkonde dus inderdaad een falsum moet zijn. Ten zuiden van Schouwen Wat ook de bedoeling van Ter Doest met het falsum mag zijn geweest, de abdij moet er belang bij hebben gehad dat de schijn van echtheid niet werd bedorven door onjuiste geografische gegevens. Ik neem daarom aan dat alle opgesomde wateren inderdaad - al of niet aaneengesloten - rondom het gebied lagen dat de abdij op het oog had. De opsomming begint bij de zee, en gaat dan met de zon mee via de middeleeuwse loop van de Maas, waarvan in de Hoekse Waard de Binnengedijkte Maas thans nog een over blijfsel is. Daarop volgen de Widele (thans de Bernisse tussen de voormalige eilanden Voorne en Putten), en de Westerlech waarvan ik geen bijzonderheden weet. Dan noemt het falsum de Sonnemare, een water waarvan Hoek op p. 120 de bewogen geschiedenis vertelt. Binnen Flakkee stroomde het namelijk ten noorden van Dirksland, maar het zuidelijkste gedeelte liep door het tegenwoordige Schouwen-Duiveland. De van west naar oost opdringende Grevelingen heeft hier de Sonnemare doorsneden en daardoor van het gebied ten noorden het eiland Bommenede afgescheiden, dat later aan Schouwen werd gehecht door de bedijking van het zuidelijke stuk Sonnemare tot polder en dorp Zonnemaire in 1401. Dit verklaart tevens hoe het komt dat Bommenede nog tot eind 17de eeuw bij Holland hoorde, en niet bij Zeeland. De waterenopsomming van het falsum heeft ons intussen met de Sonnemare tot aan Schouwen gebracht, en hier ergens sloot het kennelijk in zee uitkomende Scoudemarediep de 'ring'. Ondanks dat het falsum de heerlijkheid Voorne niet met name noemt onderschrijft iedereen de opvatting van Beekman en Huizinga dat de beweerde schenking precies deze heerlijkheid omvatte, niet meer en niet minder; het ligt voor de hand dat iedereen dan ook het Scoudemarediep ten noorden van Schouwen zoekt, omdat daar de grens van de heerlijkheid lag. Wèl verwondert het me dat men blijkbaar zonder protest de consequentie heeft aanvaard, dat er in de Middeleeuwen niet alleen ten zuiden van Schouwen een Scoudemare/Scaldemare/ Scald/Schelde lag, maar ook een gelijknamig water ten noorden ervan, zij het dat de naam aldaar slechts tot ons zou zijn gekomen met de toevoeging '-diep', d.w.z. '-geul' (Schönfeld p. 265). Een dergelijke situatie van twee gelijknamige wateren in één gebied zou ik me alleen kunnen voorstellen als het ene water een duidelijke voortzetting of uitmonding was van het andere. Hiervan was echter rond Schouwen geen sprake, daar de verbinding tussen de (Ooster)schelde en het water benoorden het eiland uit wateren met geheel andere namen bestond, nl. Gouwe en 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 15