TINNEN BARBAREN
Wildemansinsignes uit de Zeeuwse bodem
Jan J.B. Kuipers en Henk Hendrikse
Het voorgaande artikel van J.H. Midavaine volgt het spoor van de wildemannen en -vrouwen In
de heraldiek, literatuur en beeldende kunst. We treffen dit motief echter ook aan in een andere
Zeeuwse context: namelijk die van de laatmiddeleeuwse draagtekens van tin/lood. Wegens de
populariteit van de metaaldetector kon vooral het afgelopen decennium een aardige variëteit aan
Nederlandse en Zeeuwse wildemansinsignes worden gedocumenteerd.
Pelgrims- en profane insignes
Het geestdriftig onthaal van de
metaaldetector heeft ervoor gezorgd, dat
onze kennis van pelgrims- en profane
insignes een hoge vlucht heeft genomen.1
Beide categorieën behelzen voorwerpen,
gegoten uit een tin/loodlegering en voorzien
van ogen of spelden ter bevestiging op
kleding. Dergelijke draagtekens hebben
oorspronkelijk geblonken als zilver, maar
zijn als bodemvondst door oxidatie
geleidelijk aan donker geworden. Hierdoor,
en omdat ze soms maar enkele centimeters
groot zijn, zijn ze maar moeilijk met het
blote oog te onderscheiden.
Het merendeel van de Zeeuwse insignes is
afkomstig uit Nieuwlande in het Verdronken
Land van Zuid-Beveland (verdronken
1530/1532). De religieuze of
pelgrimsinsignes behelzen afbeeldingen van
destijds populaire heiligen als Adrianus
(bedevaartsoord Geraardsbergen), Cornelius
(Ninove) en uiteraard Maria (o.a.
Aardenburg2, Aken, Amersfoort en Den
Bosch). Behalve de pelgrimstekens zijn er
duizenden vondsten bekend van niet-
religieuze draagtekens. De rijke iconografie
van deze categorie verwijst naar eertijds
gangbare symboliek, uitdrukkingen en
gezegden, volksverhalen en mythenschat,
het dagelijks leven e.d. Men kan het zo gek
niet verzinnen of het is wel afgebeeld:
mensen, zoogdieren, vogels, vissen,
gebruiksvoorwerpen zoals kannen, munten,
beurzen, schoeisel enzovoort. Een aparte
subcategorie vormen de insignes met een
erotisch karakter: minnekozende of
copulerende paren, en zonderlinge
tafereeltjes met als zelfstandige wezens
opererende mannelijke en vrouwelijke
geslachtsorganen, waarvan de symboliek en
betekenis nog lang niet is ontsluierd. Men
denkt aan amuletachtige betekenissen of een
verband met de vastenavondviering.
Van geen enkel profaan insigne kan
vooralsnog de productieplaats of
oorspronkelijke plaats van herkomst worden
vastgesteld, en ook iconografische
pendanten in schriftelijke bronnen zijn
uiterst schaars.
Bijna menselijk
De wildeman komt in verschillende
varianten voor onder de profane insignes.
Van Beuningen Koldeweij (1993, 240)
brengen hem onder in de categorie van
'bijna-menselijke wezens': 'wildemannen,
duivels en mensachtige apen,
11 zeemeerminnen en meermannen,
fabelwezens'
Volgens Midavaine vindt het wildeman
motief zijn oorsprong in de Romeinse
cultuur. L. Hopstaken voert het terug op de
'oude Germanen': 'Toen bestonden er
krijgers, die -wanneer zij in een soort van
trance verkeerden- geen angst of pijn
voelden en in die trancetoestand over een
enorme kracht beschikten. In oude Noorse
sagen spelen ze een rol en waarschijnlijk
stamt ook de figuur van de wildeman daar
van af." Hiermee worden kennelijk de
befaamde 'berserkr' uit de oud-Noorse
sagenwereld bedoeld, de 'krijgsmannen in
berengedaante' die zich vóór de strijd in een
staat van razernij brachten, en vervolgens
met dierlijk gehuil en in hun schild bijtend
de vijand te lijf gingen.
Wilde Jacht
In de overlevering kan de wildeman
fungeren als aanvoerder van de Wilde Jacht.
Van dit fenomeen zijn in en buiten Europa
vele varianten en afleidingen bekend (óók
Zeeuwse).4 De Wilde Jacht behelst een
veelal onstuimige winterse hemelstoet van
voornamelijk doden, in voor- en
protochristelijke tijden in Noordwest-Europa
aangevoerd door de Germaanse hoofdgod
Odin c.q. Wodan, of godinnen als Holda.
Perchta en Diana. In de Middeleeuwen
ontwaarde men aan het hoofd van de Wilde
Jacht of Wilde Horde uiteenlopende figuren
als Herodias, Karei de Grote, koning
6