cy
DE MOFFENSCHANS VAN PETRUS HONDIUS (V)
Ronald Rijkse
elondica m
oude &S/boeken
Na in de vorige aflevering (Nehalennia 108) samen met Hondius gegeten te hebben, maakten
wij een wandeling over zijn uitgestrekt landbouwbedrijf en volgden wij hem bij het verzamelen
van allerlei planten en kruiden. Deze bezigheid strekte zich ook uit tot verder weg gelegen
streken en dus stappen we nu met hem mee naar Vlaanderen.
West-Vlaanderen in het bijzonder werd
dikwijls door Hondius bezocht. Daar lagen
de landerijen die van zijn ouders waren ge
weest. Die van zijn vader lagen in het
zuidelijke gedeelte:
Dus soo neme ick mijn vertreck/Naer de
aengename pleck
Daer de landen zijn gelegen/Van mijn
vaders stam gecregen
Daer ick heuvels ende bergen/Vinde midden
in het lant
En met vreuchde my gaen bergen/Int
Suytwester Vlaenderlant
Daermen 't lant bouwt over al/Weydt en
saeyt soo bergh als dal
Daer de cristalijne beken/Van het hooge
nederleken.
Die van zijn moeder liggen meer
noordwaarts, in het district Veurne:
Veuren ambacht can getuygen/Met wat yver
ende lust
Nederwaerts sy my doet buygen/En mijn
herte stelt gerust
Als ick op mijn moederslant/Trecke met mijn
eygen hant
Veelderhande schoone cruvden/Diemen
selden in het zuyden
Off sal vinden in het oosten/Van ons
Vlaendren
Over zijn pachters is hij niet erg te spreken,
getuige de volgende regels:
Die voorwaer ter meester stont/My veel
paeyen mette mont
Ende niet soo wel en weten/Als haer
schulden te vergeten
Even daer sy met my leven/Als men hier ter
Neusen doet
Veel beloven, weynich geven/Is den ordinai-
ren voet.
Dat Hondius niet veel ophad met de Terneu-
zenaren hebben we al eerder kunnen
constateren, en ook hier kan hij het niet
laten de mentaliteit van zijn pachters te
vergelijken met die van zijn stadgenoten: ze
zijn al net zo als de mensen in Terneuzen.
Bij het passeren van Nieuwpoort en
Oostende overdenkt hij de
oorlogshandelingen die hier hebben
plaatsgevonden:
Daer den Spaenjaert wel geleert/Van
Nassauw niet wederkeert
Om noch eenmaal sulcke slagen/Op zijn rib
ben te verdragen
Daer het kerckhof wijt en breet/Van soldaten
is bespreet
Die van binnen en van buyten/Elck in lojf en
eer uytmuyten.
Via via gaat hij weer op huis aan:
Recht van hier naar Sluys passeren/En van
daer door Ysendyck
Wederom naar huys gaen keeren/Lancx den
nieuwen souten dyck
Daer ick even niettemin/Heb 't genut van
mijnen sin
En als elders alsoo seere/In de cruyden my
geneere
Die de zee daer heeft gaen planten/Sonder
eenich menschen hant
Aen de dijcken ende kanten/Van het nieuw
gewonnen lant
Tot ick met mijn moede leen /Aen Phtippijne
ben getreen
Ende my doen met betalen/Vanden Veerman
overhalen
Daermen voor drie hondert jaren/Niet en
houffde door het nat
Over ende weer te varen/Eer het groot
Phlippijne gat
Was gevallen, en den dijck/En de landen al
gelijck
Zijn geworden visscherijen/Daermen novt
den plouch sal sien
Dus ick wederom genaecke/Naer mijn
wensch aen Maurits fort
En alleynskens thuys geraecke/Als mijn reyse
is afgekort.
Met de hartstocht van de botanicus gunt hij
zich op deze wandeltochten nauwelijks tijd
voor eten of slapen; een stuk droog brood
en wat stro, op de vloer gespreid, zijn al
voldoende voor hem, en bij het eerste
hanengekraai zet hij zijn tocht voort:
Niet en lockt my hier tot eten/Dan den
grooten hongers noot
Dus soo nutte ick twee drie beten/Voor den
14