Chinese schilderijen - de schilderyen van den constigen Chinees stenen bijlen en de - helaas ons niet meer bekende - zelf getekende kaarten van Vlaanderen: Als mijn vrienden gaen vertrecken/Van mijn earner voor den loon Van 't gheselschap gaen berecken/Van de balck de Caerten schoon Van ons oude Vlaenderlant/Of van desen souten kant Daermen heeft van ouwer stonden/Hooft op hooft by een bevonden Die ick met mijn eygen handen/Heb getrocken in papier Op de moet van al de landen/Naest by ons ghelegen hier. Waar deze kaarten gebleven zijn - Hondius mag het weten! Zij zouden ons misschien iets meer kunnen vertellen over een streek waar de afwisselingen van land en zee, de overstromingen en indijkingen nooit ophielden. Hondius vindt bij elk boek en bij elk voor werp wel een aanleiding voor een uitvoerige beschouwing: over de Spanjaarden, over de ijdelheid van de mens, over de modezucht, over de droeve toestand waarin Nederland verkeert, over de Roomsen, de Tempeliers, de Wederdopers en tal van andere onderwerpen. Wandelinghe naer 't Studeeren (gang 9) Een mens kan niet altijd achter zijn boeken zitten. Vandaar dat Hondius met zijn vrienden er af en toe te paard op uit trekt, de stad uit, langs de Schelde of naar een van de plaatsen in de buurt van Terneuzen. naar het pas onlangs gestichte Sas van Gent of naar het door de oorlog bijna geheel verwoeste Biervliet. Ook gaat hij wel naar Axel, naar zijn collega en vriend Nathan Vay, evenals hij Vlissinger van geboorte en zoon van een balling: Mijnen Vajus sonder gal/Doet zijn best om my en ai Mijn gheselschap te behouwen/En by hem dien nacht te trouwen. Hij begint zijn hoofdstuk als volgt: Als den lust nu in de boucken/Meest geslist is en vergaen En van alles op te soucken/In de dosen ende laen Nemen elck een peen in d 'hant/Ergens achter deur geplant Dat de meester met goe moet/Draeght en selver gaet te voet. Over Sas van Gent schrijft hij: Hier in 't zuyden licht verheven/T'nieuw geboude Gentsche Sas Dat niet eer en creech zijn leven/Voor 't onse hier te niete was Van te vooren wasser gheen/Ander Sas dan 't onse alleen Om van Gent ter zee te raecken/En het soute nat te smaecken. En over Biervliet schrijft hij op treurige toon: Eer wy van de walle wijcken/Gaen wy met een drouf gelaet De vervallen poonen kijcken/Daer de plaets van Biervliet staet En de plaetse maer alleen/Met een hantvol ouwe steen Thien twaelf hutten wat begraven/Met een onderbleven haven Daer de crijch en zee de huysen/Heeft alleynskens meer en meer Doen tot in den gront verhuysen/Zijn begra ven in het sant En van al u groote eer/Isser niet een siere meer Noemens weerdich overbleven/Om te doen u name leven Dan een cleen gebroken sercke/Van u Beuckel wijt vermoert Die genomen uyt de kercke/Van het water is gespaert Die de werelt eerst van allen/Heeft den Ha- rinck toebereyt En gemaeckt van goet bevallen/Van zijn kaecken afgescheyt Die te vooren altijts most/Wesen versch gesleten cost Heeft hy eerst gaen openbaren/Hoe het soul hem sal bewaren En heeft hondert duysent sielen/Haere monden opghedaen Die den hongher moest vernielen/Haddel Biervliet niet ghedaen Die de const ghegeven heeft/Daer de werelt nu by leeft Diese tot den dagh van heden/Dienstelijcken gaet besteden Niet en vintmen waermen gaet/Min dan Biervliet op de straet Wie can 't Clooster hier bemereken ?/De twee hooge prochy Kercken 1 Ouwe en stereke breede mueren/Die van enckel vaste steen Schenen eeuwichlick te dueren /Poorten van u afgescheen Kaetshuys daer van ouwer hant/Is u vryheyt 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 20