omkijkertje (wie 'eraan' is, staat met de rug naar de andere spelers en kijkt onverwachts om; wie op dat ogenblik beweegt, is er op zijn beurt aan): Mdb.; Dob. Zie: hok; honk; kot; lot; vrie. doe:(n) doen: m.m. alg. Ongelukken ongelokkendoe(n): veroorzaken: m.m. W. (omg. Mdb.; Ok.) Z B. (Odl.; Bid.; Gs.); T. (Anl.); Sch. (Zr.; Dsr.; Ng.; Ekz.; Bh.); Z.V.W.; L.v.H. (Lam.; Gra.; Ksz.); Ofl. (Mdh.; Smd.). Ter omschrijving van een spel, bv. tikkeltje doe:(n), vaodertje-en-moedertje doe:(n); verloren-krupertje doe:(n) enz.: spelen: Alg., zie deze woorden. dóód (d'n) de dood: Alg. Bij het spel: d'n dóód: meet; vrijplaats bij het tikkertje spelen: W. (Mdb. en omg.; Osb.); Phi. Zie: lot; kot; kruus: 't vrie. 1. duum duim (lichaamsdeel): Alg. 3. 'Duum!" 1. bij het tikkertje spelen: twee duimen omhoog, ten teken dat men ge tikt mag worden: W. (Mdb.; Vs.); D. (Bns.); Ofl. (Mdh.); 2. bij het aftellen: omhooggestoken duim telt voor een afwezige: W. (Kod.; Rtm.); Z.B. (Ndp.; Ier.; Kn.); Ofl. (Mdh.). 'aote(n) tikken bij het tikkertje spelen: Sch.- D. (Rns.; Bh.; Zn.; Bwh.; Bns.); haote, ehaote: G. (Odp.); ehaot: Gdr.; A 'je zo vare wegkruupt, kan 'k je nóóit aote: Bh.; 'k èj'aote 'óór: ik heb je getikt, - Nêê, blóót is dóód: op de blote hand tikken geldt niet: Bh.; Noe is 'n 'aote en ie wilt 'm nie weze: nu is hij getikt en hij wilt er niet aan zijn: Zn. hoenk vrijplaats bij het tikkertje spelen of een derg. spel: Ofl. (Mdh.; Smd.); honk: Ogp.; Azn.; m.m. ook geh. Phi.; hok Gdr. Zie: kot; lot; vrie. hok (dit lemma ontbreekt, R.W.) kal(le), (kaal) spele(n) spel waarbij met stenen op enige meters afstand op een doel werd gemikt, bestaande uit een opstaande steen, of stapeltje stenen: W. (omg. Mdb.; Vs.; Osb.; Ok.); Z.B.; N.B. (Wsk.); Phi.; Z.V.W. (Bks.; Cz.; Rtc.; Bvt.); L.v.Ax. (Ax.); kalleke tikken: L.v.H. (Lam.; Gra.; Ksz.). Het spel, thans zelden gespeeld, was tot i. h. begin van de 20ste eeuw in zwang. Er zijn twee typen te onderscheiden, 1. met inleg (centen, knopen, knikkers, stukjes gebroken aardewerk), 2. zonder inleg. Bij het eerste type lag de inleg op of vlak bij (in een cirkel rond) het doel en moest van het doel worden weggemikt, meestal door omverwerpen van het doel. Men won, wat er af was gemikt of een deel ervan, bv. de centen, die de beeldenaar vertoonden, de scherven waarop een kleur (bloem etc.) te zien was. Bij het tweede type ging het om het omverwerpen (van vrij grote afstand, 5 a 10 m) van het doel met een steen. In vele gevallen werd het doel 'bewaakt' door een der medespelers (kalleboe.r, opzetter), die, als het doel was omgeworpen, dit moest opzetten en daarna de gooiers, terwijl ze hun steen weghaalden, mocht tikken. De getikte werd dan bewaker. Zie nader: kalleboe: re (n). Het doel: kal(le), kaal, bestond uit een op de smalle kant opgezette baksteen twee bakstenen (een op de smalle kant, de andere liggend erbovenop); of een stapeltje (van 5 stenen) om en om met de smalle of brede kant naar de speler. Andere types: een zware steen (kei); L.v.H. een rond stuk lood: Rtc.; Bvt.; een kurk: Wkp. In dit geval gaat het spel steeds om centen, knopen of iets derg. Bijzonderheden: Kolletje spelen: Rtc.; Bvt.; een plat stuk lood (klos) wordt op de grond gelegd met geldstukken erop, een kring wordt eromheen getrokken. De geldstukken moeten met een ander stuk lood, de kalle, van de klos worden gemikt, die binnen de kring blijven, zijn voor de speler: Rtc. 35

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 37