var. 1. geld (knikkers, knopen) worden in een cirkel op de grond gelegd, met een rond stuk lood (de kalle) wordt ernaar gemikt, die uit de cirkel schieten, zijn voor de speler: Bvt. var. 2. Men zet een kurk rechtop (waarsch. vierkant stuk kurk van een visnet, op 't strand gevonden), daarop worden centen gelegd, men mikt erop met platte steentjes. Valt de kurk om, dan geven de stenen, die binnen een bepaalde afstand (bv. een handbreedte) van een der gevallen centen liggen, kans op winst: Wkp. Ook Wsk. kende het spel met kurk als mikpunt, de naam was: kalis. Kalleken tikken: L.v.H. (Lam.; Gra.; Klz.). De spelers hadden elk een bonk (grote stenen knikker circa 4 cm middellijn). De kal, een zware steen waarop als inleg centen of têêlen 'lagen, vormde het doelpunt. De eerste speler mikte zijn bonk zo dicht mogelijk bij de kal. Wie deze, of een der vervolgens afgeschoten bonken raakt, krijgt een cent of têêl van de bezitter van die bonk.1 Men mocht ook ineens op de kal schieten, maar deed dit zelden, omdat de trefkans geringer was. Schoot een speler zo dicht bij de kal, dat hij de afstand van zijn bonk tot kal overspannen kon, dan mocht hij zijn bonk op de kal laten vallen, met het doel enige centen of têêlen om te keren, die in dat geval voor hem waren. Tevens mocht hij nog eens schieten. Degene wiens bonk geraakt was, viel uit. Aant. de benaming kalle(n) geg.door Vre.; Hkz.; Kn.; Phi.; Ax.; kalvere(n): Bwh.; Bns.; kote(n): Gdr.; Mdh.; Smd.; zie ook: kaonisse(n). 1 têêlen eig. teilen, hier gebr. in de betekenis, scherven van aardewerk (kopjes, borden enz.); ze moesten aan één zijde blank zijn, a.d. andere kant een kleurige figuur, bloem e.d. vertonen. Zulke têêlen deden bij alle knikkerspelen dienst als betaalmiddel 10 têêlen voor 1 knikker: L.v.H. kalleboetre(n) spel waarbij met stenen op een doel wordt gemikt, bestaande uit een opstaande steen of stapeltje stenen, dat door een der medespelers (de kalleboe.r, de opzetter) bewaakt wordt: W. (Vs.; Osb.; Ok.); Z B. (Bid.; Bzl.; Ier.); Z.V.W. (Bks.; Cz.; Bvt.). Bijzonderheden W.: twee bakstenen worden in tafelvorm op elkaar geplaatst (zie onder kalle), hierbij stelt de kalleboe.r zich op. De andere spelers hebben elk een halve baksteen. Wie werpt en mist, moet bij zijn steen gaan staan. Als het doel wordt omgeworpen, moet dit door de kalleboer weer overeind worden gezet, terwijl de anderen intussen hun stenen trachten terug te halen. Zodra het doel weer staat, mag de kalleboer tikken, wie nog niet op zijn plaats terug is. Wie getikt is, wordt kalleboe:r. Aldus ook Bzl.; Ier. (de bewaker heet kaalboe.r: Ier.). In Z.V.W. (Bks.; Bvt.) bestaat de kal(le) uit een stapeltje van 5 a 6 stenen. Bijzonderheden Bks: Wie bij de eerste worp het verst van het doel verwijderd is, wordt kalleboe.r, daarna begint het eigenlijke spel. Staat na de eerste ronde de kal nog overeind, dan plaatst zich de kalleboe. r op enige afstand ervóór, de andere spelers mogen (niet met de hand) hun steen een eind van de kal (in rechte lijn) verwijderen en dan trachten met de steen naar hun plaats te rennen, zonder te zijn getikt door de kalleboeir. Hoogtepunten van het spel zijn de momenten dat getikt mag worden. Dit kan ook zijn; onmiddellijk na een worp. De kalleboe.r staat onder het gooien verder achter of naast de kal dan na de ronde, wat de kans getikt te worden voor degeen die dadelijk zijn steen tracht terug te halen, verhoogt. Varianten bij het terug halen: 1. De speler vraagt de kalleboer verlof, zijn steen in een grashalm of strohalm terug te brengen, zonder de steen met zijn handen te raken. Lukt dit niet, dan wordt hij boe:r, de anderen mogen vrij hun steen terugnemen en opnieuw werpen. Bovendien mag de kalle worden omgeschopt, onder het roepen van: 'Nieuwe boe:r, nieuwe kalle'2. de boe:r kan toestaan, dat de werper zijn steen op het 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 38