hoofd terugdraagt. 3. dat hij de steen op zijn voet neemt en hem in een worp naar de meet terugwerpt. Bij mislukking wordt werper boe:r. 4. de kalleboe.r kan zijn eigen steen op de kalle plaatsen. De speler die deze steen van de kalle gooit, moet kalleboe:r zijn Bvt. geeft de gang van het spel als W.; de bewaker heet: opzetter. Andere benamingen: boe.rekeie(n): Anl. (circa 1900 nog veel gespeeld); boe:r-tik-je- kal: Bzl.; boe:rstekken: Wdo. Zie: kal spele(n); kalvere(n). katje spelen tikkertje, krijgertje spelen: Hit. Zie: klesje; klesjesman; kutseken; poesken: vangeman. klesje, kletsje spele(n), doe:(n) tikkertje, krijgertje spelen: Z.B. (Kpl.; Ktg.; RIL); T. (Scherp.; Anl.); Sch.-D (Zr.; Kwv.; Zr.: Bwh.; Ow.; Bns.); Z.V.W. (Bks; Gde.); G.; Ofl. (Odt.); Aant.: ook klesje-de-man; klesjeman: geg.door Sch. (No.; Bh.; Rns.; Srd.); lesje-de-man: Bh.; 't lesje spelen: Bks.; Volg. Ril. in 't bijz. gespeeld tussen de schoolbanken, bij afwezigheid van de meester. Zie: katsje; opktiegertje; poesken; vangeman; vangertje; takke(n). Opm.: men hoort ook tikje, tikkertje, kriegertje. klesjesman (dit lemma ontbreekt, R.W.) knevele(n) spel waarbij een slaghoutje (de knevel) met een lange stok moet worden weggeslagen: T. (Anl.); Z.V.W. (Bsk.; Cz.; Rtc); kneuvelen: L.v.H. (Lam.; Gra.; Klz.). Gang van het spel volg. opg. Anl.: Twee spelers, elk met een lange stok. A. stelt zich op in een cirkel van circa 1 m middellijn. Hij legt de knevel in de cirkel, tikt met de stok op één der spitse uiteinden, zodat de knevel opwipt en slaat hem dan, in de lucht dus, zover mogelijk weg. Mist A. dan komt B. aan de beurt. Raakt A., dan moet hij de afstand schatten tussen de omtrek van de cirkel en de weggeslagen knevel, die geschatte afstand mag hij buiten de cirkel komen door te voeteren (hiel tegen teen lopen). Van het bereikte punt af, mag hij trachten de knevel weer op te wippen en weg te slaan. Kan hij er niet bij, dan is hij af. Het spel werd omstreeks 1900 nog gespeeld. Gang van het spel volg. opg. Bks.; Cz.; Rtc.: 2 of 4 spelers. Men speelt om punten, bv. 500. Eén der spelers is werper, de andere vanger(s), zij moeten trachten met pet (of als het meisjes zijn met schort) de knevel te vangen, die de werper met zijn stok heeft weggeslagen. De werper stelt zich op bij de kute (kuiltje), legt de knevel er dwars overheen (Rtc.) of ervoor (Bks.; Cz.). De vangers staan op circa 10 m afstand. De werper roept vóór hij slaat; Staon de boeren? of staon ze? (staot-ie in geval van 2 spelers); bij antw. Jao, jao't- ie), roept hij: Daor gaot-ie en slaat. Wie de knevel vangt heeft 50 punten en mag werper zijn. Wordt de knevel niet gevangen, dan legt de werper zijn stok over de kute, door de andere spelers mag nu met de knevel op de stok worden gemikt. Wie raakt, wint een aantal punten (50 volg. Bks.) en wordt werper. Mislukt het gooien naar de stok, dan mag de werper driemaal de knevel tikken, om hem zover mogelijk van de kute te krijgen. Raakt hij daarbij de knevel bovendien in de lucht, dan is dit 50 punten voor elke keer, bovendien bij drie keer achtereen 100 punten extra. Na het driemaal wegtikken wordt de afstand geschat van de kute tot de knevel. De werper vraagt daarbij een aantal punten overeenkomstig met de geschatte stoklengten, echter moet hij steeds een vijfvoud vragen. Blijkt de schatting onjuist, dan is hij af, tenzij het aantal door hem genoemde punten is toegekend, zodat het niet hoeft te worden nagemeten (Bks.). Soms werd met de knevel gemeten (Rtc.). Wie het eerst 500 punten bereikt, is winnaar. De werper maakt een goede kans, als het hem gelukt is bij het driemaal tikken de knevel bv. over een heg te mikken. Hij kan dan een hoog aantal 37

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 39