genoegen uitgevallen schijnt de voorname reden van de uitgave van het verhaal te zijn, enz'" De geslagen gedenkpenning naar ontwerp van J.P. Bourjé In gouden uitvoering is de penning, destijds aan Koning Willem I tijdens zijn bezoek aan Middelburg geschonken, terechtgekomen in het Koninklijk Penningkabinet te Leiden. Het komt mij voor, dat Bourjé zich wel wat snel in zijn eer voelde aangetast. Uiteindelijke vormgeving van het monument Laten wij de gedenkpenning 1817 voor wat zij was en keren wij terug naar het monument en zijn ontstaansgeschiedenis, dan komen wij tot de conclusie dat er - evenals bij de penning - óók in het ontwerp voor het monument nog diverse wijzigingen zijn aangebracht vóórdat tot een definitieve uitvoering ervan werd overgegaan. Waarschijnlijk zijn die veranderingen in het ontwerp in overleg met Bourjé aangebracht. Het is namelijk opvallend dat hij zich in zijn publicatie niet uitlaat over het monument noch over een ontwerp van hem dat, zij het gewijzigd, het uitgangspunt is geweest bij de definitieve vormgeving, maar zich wel verongelijkt voelt over de wijziging in de definitieve vormgeving van de penning. Behalve aan Bourjé is ook aan J.H. Reijgers gevraagd om tekeningen te maken voor het monument.10 Deze tekeningen zijn ons niet overgeleverd. Het is mogelijk dat het definitieve ontwerp elementen bevatte van beide ontwerpers. Een andere mogelijkheid is dat aan een bevoegde instantie, b.v. de Vierde Klasse van het Koninklijk Instituut te Amsterdam, gevraagd is naar Bourjé's tekening te kijken en dat die instantie de wijzigingen heeft aangebracht die zijn aangenomen. In de notulen van de Vierde Klasse is hierover niets te vinden. Ook is er geen correspondentie met Middelburgers bekend, waarin over deze zaak zou kunnen zijn gehandeld. Wat nu de uiteindelijke vormgeving betreft die wij tot op de dag van vandaag kunnen waarnemen, zij eerst vermeld dat bij de oprichting allereerst duidelijk diende te zijn bij welke gelegenheid het gedenkteken werd opgericht, maar ook welke de partijen waren die bij het nieuw gegraven kanaal belang hadden. In de teksten en afbeeldingen vinden wij deze elementen vertegenwoordigd: de stad Middelburg, Zeeland en Walcheren, en voorts de dank baarheid aan de vorst die door de enorme som gelds van de Staat der Nederlanden het mogelijk gemaakt had deze onderneming te financieren: Aan den Koning bij het openen van de nieuwe haven 9 augustus 1817 en Nederland. In feite wordt de boodschap, de melding van het gebeuren, in verband waarmee de 'zuil' is opgericht, op de quadratische sokkel kenbaar gemaakt. Dit geschiedt aan de West- of stadszijde van de sokkel: 'Aan den Koning bij het openen der nieuwe haven 9 augustus 1817'. Aan de Oostzijde, gericht naar de haveningang ziet men de wapens van Middelburg en Walcheren; aan de Zuidzijde, gericht op de Rouaanse kaai en Kinderdijk een ovaal schild en tenslotte een dito schild op de Noordzijde, gericht op de Rotterdamse kaai. Behalve op de sokkel zijn mede op de flanken van de eigenlijke zuil (dus de obelisk) en corresponderend met de 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 8