HET MONUMENT BIJ DE INGANG VAN DE MIDDELBURGSE HAVEN G. Sophia van Holthe tot Echten Bij de haven van Middelburg staat een monument dat het totstandkomen van het nieuwe havenkanaal memoreert dat op 9 augustus 1817 door Koning Willem I werd ingewijd. De hoofdvorm van dit gedenkteken is een obelisk, geplaatst op een voetstuk dat nog extra is verhoogd door een paar treden aan de voet, niet omgeven door een hekwerk, maar door pilonen op de hoeken in de vorm van grote schamppalen. De obelisk is aan de top versierd met een kogel. Op de schacht zijn doekfestoenen en wapenschilden aangebracht. Het geheel verheft zich trapsgewijs op een kubusvormig met beeldreliëf versierd voetstuk. Dat laatste verheft zich op zijn beurt op een platform van treden. Het pas gegraven kanaal moest het voortbestaan van Middelburg als haven- en handelsstad garanderen. Men hoopte met deze werken een ondergang te voorkomen en een betere toekomst te openen. Hoe was immers de situatie van Middelburg in de jaren toen het monument werd opgericht en in het bijzonder in de jaren welke daaraan voorafgingen? Een korte beschouwing is nodig, voor een inzicht in de loop der geschiedenis van Middelburg in de tijden die aan de oprichting van het monument voorafgingen. Dat laatste memoreert immers een keerpunt. In dit opzicht heeft het een eeuwigheidswaarde. Het monument vertegenwoordigt het lot van Middelburg in alle tijden, namelijk dat van neergang en wederopstanding. Middelburg vóór 1817 Na de bloeiperiode in de Middeleeuwen bleef Middelburg in de 17dc en een deel van de 18de eeuw een belangrijke handelsstad. De nieuw opgerichte Oost- en West-Indische Compagnie vestigden hier kantoren en pakhuizen. De in 1720 opgerichte Middelburgse Commercie Compagnie dreef handel met Afrika en de West. Hieruit blijkt dat de stad eeuwenlang op het gebied van handel en scheepvaart een vooraanstaande positie innam. Het behouden van die positie kostte de Zeeuwen - en in het bijzonder uiteraard de bevolking van Middelburg - intussen wel steeds weer opnieuw een grote inspanning. De problemen waarmee men bijna bij voortduring had te kampen betroffen de waterhuishouding in de meest uitgebreide zin. Deze omvatte enerzijds het stadsgebied met zijn grachten, haven en speciale waterafvoerinrichtingen. Anderzijds waren er de waterverbindingen naar de Ooster- en Westerschelde. Gaan wij eerst de problemen na ten aanzien van de waterhuishouding in het stadsgebied van Middelburg.1 Een rapport van juni 18142 vermeldt de bijna onbruikbare binnen- en buitenhavens. Het riolenstelsel functioneert in feite nauwelijks als gevolg van dichtslibbing. Het slib bedekt niet alleen meer de vloeren van de riolen en buizen, maar hoopt zich ook op tot aan de gewelven daarvan. De afvoer (suatie) van het overtollige 'landwater' van het hele eiland Walcheren is gaandeweg vrijwel onmogelijk doordat de beide sluizen in het kanaal van Welsinge mede door verslibbing nagenoeg onbruikbaar zijn geworden. Er is duidelijk een noodtoestand ontstaan. De gezondheidstoestand van de inwoners van Middelburg komt in gevaar. Bewoning van de stad moet worden afgeraden. De geschilderde situatie leidt er toe - aldus het rapport - dat de 'notabelste families' de stad beginnen te verlaten. De bewoning van Middelburg aldus de conclusie - is 'ongeradengeworden. Intussen liepen - parallel met de verslechtering in de leefsituatie in de stad 2

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 4