april-mei 1847 vertrokken 457 verenigingsleden in drie groepen om zich in de Verenigde Staten bij Van Raalte te voegen in een nederzetting die de naam Zeeland kreeg. Het groepsgewijze vertrek uit Zeeland was een eenmalig gebeuren: achterblij vers kregen de raad in gezinsverband te reizen. Zo schreef de zoon van Jannes van de Luijster door ervaring wijs geworden: 'komt toch niet in verbinding met andere men- schen; laat ieder huisgezin op zichzelf reizen en verteren; want anders verschaft men zich veel werk, groote zorgen en bij het scheiden dikwijls ontevredenheid'. Door de vestiging van het bruggehoofd Zeeland in Michigan was een belangrijk communica tiekanaal tot stand gekomen voor de uitwisseling van informatie en het verlenen van bijstand aan toekomstige landverhuizers. Het commentaar op de landverhuizing en de motieven van de eerste groep kwamen hierboven al ter sprake. Een meer systemati sche behandeling van deze aspecten is hier op zijn plaats. Commentaar, beeldvorming en motieven In een humoristisch bedoeld gedicht 'Naar Amerika' van elf coupletten uit 1852 wijst de dichter op het beeld van Amerika als luilekkerland en de rol van de zogenaamde spekbrieven: 'Ik spit niet meer, ik ploeg niet meer 'k Smijt zeis en spade en hooivork neer 'k Wil voortaan beter weten Men tobt zich lam, men zweet zich dood Om brood met spek en spek met brood En 's avonds broodpap eten Nu, of ik daar den brui van geef! 'k Heb brieven van mijn' vaders neef Die doet dan betre zaken Die zag zijn boeltje eens even na Pakt in, voer naar Amerika Om daar fortuin te maken."8 De motieven van afgescheiden landverhuizers werden ook in dichtvorm van com mentaar voorzien. Onder de niet-geïnventariseerde drukproeven in het Zeeuws Documentatiecentrum bevindt zich een gedicht van drieëntwintig coupletten met de titel 'Een opmerkelijke aandrang voor diegenen die zich op reis willen begeven naar de gewesten van Noord-Amerika'. Het derde couplet luidt als volgt: 'Men zegt: deez' reis is wel te wagen Men ziet toch maar dat Nederland Met vele roeden wordt geslagen Zoo men steeds hoort aan alle kant Wat zonden ziet men al niet plegen? En vreezen in het minst niet, Of dat God roept door nare wegen, Gelijk men hier en elders ziet.' Het gedicht besluit met een bede: 'Heere wees hun dan aan alle zijden, Bevrijd hen allen door uw hand, Hen die trekken hen die blijven, En toont ons allen uw bijstand.' 12 ZEEUWSE EMIGRATIE NAAR AMERIKA 1840-1920

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 14