niet!. .."Ik red hem nog haastig uit zijn vereelte vuisthij heeft er blijkbaar aan gezogen, want zijn lippen zijn ineens zwart. "Da's moar 'n oardige smok", zegt hij likkend. Ik geef hem een gewone penhouder met een vrij nieuwe kroontjespen, doop voor hem in. Dan begint hij zuchtend: de pen spettert, haakt een gat in 't papier, één punt bezwijkt, maar 't kruis staat er zoo wat. En het slot: 'Zeeuwsch-Vlamingen, bedankt zulle, veur wak azeu bij ulder a gevonde en in de gazet kost drukke loate. Da ge ou moar goed oudt en ollans blijft en niet te veul verbelst, ge wit wel. Zeeuwsch- Vlamingen, ik zij d'r van tusse! Allee, merci, bedankt, zulle'. Behalve kortere perioden in Goes en Vlissingen heeft de auteur gedurende zijn Zeeuwse tijd zo'n twaalf jaar in Sas van Gent gewoond. Zijn bekendheid heeft hij zeker mede verworven door de boeken en verhalen die zich in Zeeuws-Vlaanderen afspelen. In 1978 is de grotendeels vergeten schrijver opnieuw in de belangstelling gebracht dankzij de heer Kees Hamann, toen bibliothecaris van de openbare bibliotheken in Sas van Gent en Axel. Hamann, die al jaren werk van en gegevens over Van der Feen verzamelde, richtte een tentoonstelling over hem in. Tien jaar later, in oktober 1988, kwam op uitnodiging van de voorzitter van de heemkundige kring te Sas van Gent, een klein aantal bewonderaars van Van der Feen naar het stadje voor een congres. Ze kwamen overal vandaan, zelfs uit Oostenrijk en Andorra! Hun doel: uitwisselen van gegevens en bekijken of er een serieus artikel aan de auteur gewijd kon worden om hem aan de vergetelheid te ontrukken. Sinds dat mini-symposium is het weer griezelig stil rondom de schrijvende belastingambtenaar Ander 'Zeeuws' werk In 1913 is Sancta Musica uitgekomen, een boek over twee elkaar beconcurrerende 1 o muziekgezelschappen in Middelburg. Het is waarschijnlijk het enige boek dat nooit is herdrukt. Het boek dat Van der Feen zelf het best geslaagd vond, en dat zelfs door Lodewijk van Deyssel gunstig ontvangen werd is het eveneens in Middelburg spelende Herfstleugen uit 1927." Inderdaad een prachtig boekje, meer novelle dan roman. Het omvat slechts een kort tijdsverloop en behandelt de verliefdheid van de niet meer zo jonge Jonkheer Simon van Bruelis op iemand uit de burgerstand, zijn aanzoek en de daaropvolgende afwijzing. Heel mooi wordt de neergang en de decadentie van de Zeeuwse adel in het patricische Middelburg beschreven. De ongehuwde broers zijn de laatsten van hun geslacht, net als de twee nichten, de freules Letje en Ciel van Avezaete, die regelmatig koffie komen drinken bij Jan en Simon van Bruelis. Tijdens zo'n visite ontspint zich het volgende gesprek over de net gestorven Jonkheer Kees de Bouvigne. 'Hebben jullie gezien dat de ouwe Kees de Bouvigne ook eindelijk dood is?' vroeg Jan. 'Nee, stond dat in de Middelburger?' vroeg Letje. 'Km je net begriepen,schamperde Jan, 'in de Rotterdammer; zijn douairière mot niks meer van de Middelburgers hebben.'En de Middelburgers niks van haar,zei Ciel snibbig. 'Toch jammer geweest ee, een mésalliance in zoo'n oud geslacht.'Onbegriepelijk. zei Letje. 'Enfin, 't was vóór onzen tied, maar hij is geloof ik nog voor een soort eereraad gedaagd, ee Hier bij jullie. 'Nee, hij is er zelf niet geweest,sprak Jan. 'Maar 't laken werd ineens tusschen hem en al de anderen weggesneden.'Natuurlijk! knikte Letje. 'As 't noe nog een dochter van een ambtenaar of een dokter of zoo iets geweest was, al was ze dan niet van adel, in Godsnaam.'t bluuft altied jammer, dat spreekt, maar zoo 'n burgerkind, 'n meisje uut 'n wienkel ..."Ze was van onbesproken gedrag,merkte Simon wat schuchter op.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 12