cy elondica in oude (ffirboeken Ronald Rijkse DE MOFFENSCHANS VAN PETRUS HONDIUS (VI EN SLOT) We lieten in de vorige aflevering Hondius achter in zijn overpeinzingen aan de Scheldeoevers over de gezegende staat waarin Zeeland verkeert: Al waer haer mijn oogen keeren/Vinde goet en trouw bescheyt/Van de groote gonst des heeren/Die hy over Seelant spreyt... We laten deze overpeinzingen verder voor wat ze zijn, want we gaan met hem op reis. Hondius beschrijft een tweetal uitstapjes en deze onderhoudende beschrijvingen zijn een welkome afwisseling tussen zijn veelvuldige beschrijvingen en overdenkingen. 'Suyt-Bevelants spelengaen' We steken de Schelde over en gaan naar het vruchtbare en weelderige Zuid-Beveland. Vanaf Baarland gaat het per huifkar naar Goes en vandaar door de westelijk gelegen dorpjes terug naar Baarland. Het valt op hoe erg de oorlog het mooie Zuid-Beveland verwoest moet hebben, want de sporen daarvan zijn tijdens zijn tocht nog duidelijk zichtbaar. Hondius' aandacht werd bijzonder getrokken door een zeslettergrepige echo even buiten Goes en door 'veel boomgaerts wel gelegen/Ses of achtthien mergen groot'Maar laten we Hondius zelf aan het woord: Gaen de soute Schelde dwersen/ Die ons voor de deure loopt Om ons over te verversen/ Daer men goesche tarwe coopt Eerst voor al doen Beerlant aen/ Met den zee-brant meest belaen: Crijghen naer ons goet behaghen/ Eenen overdeckten waghen Gaen van zuyden totten noorden/ dijcken op en dijcken neer Om de stadt vlus aen te boorden/ Voor het duyster avont weer: Zijn verwondert aen te sien/ Oover 't lant so vele lijen Uitgespreyt met hare houven/ Meer dan naer des lants behouven. Overal bespeurt Hondius de sporen van de oorlog, overal ziet hij kapotte huizen die 'de dagen vanden spaenschen overvloet hebben in haer meuren muren) dick', zoals hij het sarcastisch uitdrukt. Wel vermoeyt en mat van rijden/ Gaen ons in de rijcke stadt (=Goes) Wat ververschen en verblijden Om de wallen straten plat Voor den avont noch te gaen/ Eer wij onsen leger slaen En ons leggen om te slapen/ Tot de morgen woleken gapen. Hij maakt een wandeling door Goes: In het groene buyten stede/ Lanckst den hoogen haven-dijck Houden ons niet eer te vreden of verslegen al gelijck Blijven liggen aen den voet/ Van de Forten: daer den vloet Duysent seylen doet passeeren/ Om in stadt haer te loge eren. Baarland 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 20