Onder een besloten luyck
Eer gevangen dan gewonnen/
Hebben haer rock afgesponnen.
Hondius schrijft in een plank van het
turfschip van Breda een woord ter ere van
Héraugières (Charles de Heraugières,
Nederlands militair, kapitein en ritmeester
in Staatse dienst, nam deel aan de verrassing
van Breda (1590), waarbij hij in het
turfschip aanwezig was en de nachtelijke
aanval op het kasteel leidde) en zijn dappere
medestrijders:
Met een greffij griffel) hart versiaelt!
Heb ick voetstaens afgemaelt
Harangiere u edel leven/
En hier in u Schip geschreven
Op een plancke, die gesleten
Vande lucht en vander tijt
Noyt u lof en sal vergeten!
Die door alle eeuwen bijt.
De terugreis neemt een aanvang:
Gaen te water uyt Breda/
Breda, haven
Volgen haren haven na
Die als van een sleck becropen/
Door veel cromten ons doet loopen
Sevenbergen onderwegen
Gaen besichten op den stroom
Daer de oorlog wel ter degen/
Heeft gehadt haer vollen toom.
Vandaar gaat het via 'Liefkenshoucke' naar
het 'Hulsterlandt' en tenslotte naar
Terneuzen:
Naer ter Neusen, ende gans/
Desen ronden waterdans
Hebben met ons welbehagen
Doorgebracht in negen dagen.
Thuisgekomen valt hij in een diepe slaap:
Genen trommel breect ons rusten/
Geen geroep van qui va la
Elck een slaept naer s 'herten lusten/
Van dat hy te bedde gae
Straet geluyt noch clock geschal/
Steesche loopers, dronckaers mal
En den snater der trompetten/
Onse droomen niet beletten.
Morghen-stont (gang 10)
In dit laatste boek vertelt Hondius hoe hij de
ochtend doorbrengt. Hij houdt van vroeg
opstaan ('Smorgens vrouch met t'haen
gecray/Rijsen op ghesont en fray') en na het
bidden van zijn morgengebed en het lezen
van een hoofdstuk uit de Bijbel maakt hij
meestal een wandelingetje over de
Scheldedijken, waar hij het vrolijke
gekwinkeleer van talloze vogels hoort, of
zoals hij het noemt 'melodijen van de
vlieghende musijck'. Of hij gaat 's ochtens
vroeg op hazenjacht met zijn honden Hylax
en Vooral:
Als dan Hylax op de lucht/
'T wilt ontdeckt en in de vlucht
Lijflick opsteeckt uyt den gate
Comt Vooral hem vluckx te bate:
Darme Hase doet haer besten/
Loopt, keert, draeit: noch moet si daer
Even wel ten tangen lesten/
Laten van haer eygen haer.
Vervolgens wordt er ontbeten, waarvoor
zijn hof hem weer een keur van gerechten
levert, de al eerder besproken 'ongekochte
spijzen'.
Hierna brengt hij een uur of vijf, zes door
met zijn boeken, zijn leermeesters die hem
nog dagelijks onderrichten en die zich nooit
boos maken over de 'botheyt' van hun
leerling:
Naer 't ontbijt neus in de boecken/
Vijf ses uren achter een
Om de wijsheyt te besoecken/
Is my dagelicx gemeen
Niemant siet my achter straet
Voor de middach vroech of laet
Oock en hebbe ick voor den noene/
21