'slijnger cleeren' kunnen ook maar beter
weg blijven:
Geen vrou-mensch mach by off ontrent/
Hier comen sonder goet consent
En borge dat haer slijnger cleeren/
Wel opgeschort my niet en deeren;
Waer toe soo sy niet wil verstaen/
Sy mach weerom wel thuyswaert gaen.
Ook van zwangere vrouwen moest Hondius
niets hebben: Doch gaet sy swaer, is sy met
kinde/ Dat sy haer in mijn hof niet vinde.
De hofwetten bevatten verder nog de
volgende verboden:
Dat yder oock soo man als vrouwe/
Voor een voornaemste wet onthouwe
Dat hy zijn mantel metter spoet/
En sy haar heuck af legghen moet;
Al soo mijn hof haer sal beclaghen/
Van die dees slobber cleeren draghen
En u rapier hout in u hant/
Of anders u mijn hof verbant.
Sulck jonck geselschap, die in t' mallen/
Heel zijn ghestelt, en niet dan rallen
(raaskallen)
Van coopmanschap van haeren tijt/
En hebben hier oock geen respijt.
Die ongevraecht hem stelt tot trecken/
Sal voetstaens oock van hier vertrecken:
Vervult u neus en ooghen lust/
Alleenlijck hout u hant gherust;
Mijn hof verbant met goede reden/
Die met t'ghesicht niet is te vreden.
Dat geen gemest noch droncken mensch/
Mijn hof betrapt, is mijnen wensch:
Of die een dronckaert met wil brijngen/
Sal met zijn maet voor deure sijnghen
Geen dansen, sprijngen, noch getier
Van wien het sy, ghedeelt men hier.
Een nijdich en afionstich hertel
Is voor mijn hof een enckel smerte.
Mijn hof en deelt oock gheen gekijf.7
Noch vloucken, noch geen quaet bedrijf,
En die malcander tuck (duw, slag) of stekel
Gheeft, en doet gaen uyt wegh of reke
En trappen doet op bedde of cruyt/
Die heeft het met mijn hoofken uyt:
Oock die hem stelt tot achterclappen/
En mach mijn durpel niet betrappen.
Gheen Caerten-spel hoe het oock sy/
Geen Teerlijnck smaecken staet hier vry
Gheen tuysschen (dobbelen) noch verboden
conste/
En crijcht des hofs noch meesters jonste.
Uiteraard zijn ook zij die God minder eren
dan de natuur onwaardig om Hondius' hof te
betreden:
Die Godt min dan de nature eeren/
En moghen hier oock niet verkeeren:
lek wil dat hy van hieren blijft/
Die Godt den wasdom niet toeschrijft;
Omveerdich zijn sy aen te schouwen/
Mijn hof, die God zijn eere onthouwen
Die al wat in de hoven staet/
Met son en reghen gade slaet
En elck by beurte wel van passen/
Weet uyt der aerden te doen wassen.
Ondanks al deze verboden heb ik het
genoegen mogen smaken uitgebreid op de
Moffenschans rond te dwalen en Hondius
persoonlijk een beetje te leren kennen. Zijn
uitgebreide dichtwerk mag dan wel niet tot
de hoogtepunten van onze Nederlandse
letterkunde worden beschouwd, uit cultuur
historisch oogpunt is het toch van belang:
door zijn duidelijke en uitvoerige plaats
beschrijvingen, door zijn gegevens over de
tuinbouw en al zijn gewassen en door zijn,
weliswaar gekleurde, kijk op de toen
heersende zeden en gewoonten. Namens u,
als lezer, zeg ik Petrus Hondius dan ook
dank voor de genoten gastvrijheid.
23